1113
wanneer dezelve met verstand wordt uitgevoerd, is die echter zeer na-
deelig, wauneer men of op het heete van den dag, of na het eeten, of
11a een sterke verhitting daarvan gebruikt maakt. Zijne Excellentie den
Luitenant Generaal Antingwaarschouwt hiertegen de soldaten, en be
geerd, dat nimmer een man na negen uur des morgens zal baden, of zich
in de rivier wasschen en dat degeenen, welke voor die tijd geëxereeert
hebben, voor dien dag geene baden zullen mogen gebruiken. Inviteeren-
de wijders de Chefs der Corpsen, en Heeren Officieren om voor de stipte
naarkoming dezer orde te waken.
Op last van Zijne Excellentie
den Heero Luit. Generaal voornd.
De fung. Chef van den Staf.
Een bezoek aan de Bataksche hoogvlakte.
Onder dezen titel komt in de jongst verschenen, vierde aflevering van
de „Bijdragen tot do Taal-Land-en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië"
van de hand van den sedert tot kapitein bevorderden len luitenant-adjudant
K. T. Engelbert van Bevervoorde een zeer belangwekkend artikel voor.
Bewerkt naar de aanteekeningen van den Overste van de Pol, die in
den loop van 1891 de reis derwaarts maakte en daarvan een uitvoerig
verslag aan het legerbestuur indiende, bevat het tal van bijzonderheden,
die ook voor den militairen lezer waarde hebben en derhalve in ruimen
kring verdienen bekend te raken.
Voor ons doel is vooral het volgende van belang:
De door het gezelschap bezochte kampongs op de hoogvlakte waren
alle gelegen aan de randen van ravijnen en geheel omringd door eene
bamboeaanplant van ongeveer 10 M. dikte; daar, waar de bamboestoelen
openingen vertoonden, waren deze afgesloten met pagars van gevlochten
bamboe of wel beplant met doornstruiken.
Om een groot gedeelte van elke kampong liep een voetpad, dat naar
buiten weder, als boven vermeld is, werd afgesloten. Dit pad, dat als het
ware een bedekten weg vormde, werd wederom door twee of drie poorten,
van stevige bamboe vervaardigd en op 20 passen ouderlingen afstand
opgesteld, afgesloten. De ingang van het voetpad bevond zich bij de
meeste kampongs aan de zijde, die niet aan het ravijn aansloot, terwijl
de ingang van de kampong zelve juist aan de ravijnzijde gevonden werd.
Om binnen de kampongs te komen was men derhalve genoodzaakt om
Dl. II, 1892. 72