LEEKEN-IDEEËN OVER MILITAIR RECHT.
Onder bovenstaand opschrift, deelt Gr. in de le, 2e en 3e aflevering
van het I. M. T. jaargang 1891, eenige rechtskundige beschouwingen
mede, die door ons vertrek uit Indië en een lang verblijf in het
buitenland eerst laat ter onzer kennisse zijn gekomen.
Bij onze komst in patria vonden wij den geheelen jaargang van
1891 aan ons adres toegezonden, waarom wij ons haasten thans
weder de pen op te nemen.
Het is eene alom bekende stelling dat ieder burger van den
staat wordt geacht de wet te kennen, te meer is die stelling waar,
zoo de betrekking die men in de Maatschappij bekleedt medebrengt,
men niet onkundig zij van de kennis van hare wettelijke bepalingen.
Is het voorwaar een verblijdend teeken des tijds op te merken, dat
de studie van de rechtswetenschap meer en meer beoefenaars vindt,
ook onder hen die niet uitsluitend van beroep pleitbezorgers en
rechterlijke ambtenaren zijn, dubbel loffelijk is voorzeker de daad
te noemen van hem, welke als Gr., zich gedrongen gevoelt voor een
collega, dien hij verongelijkt acht, de pen op te nemen en tevens
protest aan te teekenen tegen juridische ketterijen, die, naar het
heet: „het gebouw der krijgstucht tot in zijne grondvesten doen
schudden".
Stilzwijgen is toestemmen, waar spreken plicht is, waarom wij
dan ook niet mogen nalaten tegen G's. ideeënonze bedenkingen
te opperen. In de eerste plaats beweert Gf, dat wij bij het citeeren
van hetgeen in de Memorie van Toelichting op het strafrecht in
Nederland over de ontoerekenbaarheid ingeval van volkomen dron
kenschap gezegd wordt, slechts een gedeelte uit de M. v. T. hebben over
genomen en wel hetgeen voor onze stelÜDg pleit, terwijl wij het andere
Richtiges Schaffen ist ohne tuclitiges Lemen
gar nicht möglich.