609
ook de onvoorzichtigheid, de nalatigheid, het gebrek aan voorzorg,
in één woord de schuld (culpa), waarin liet feit zijn oorsprong
heeftmoet tekeer gaan. In al die gevallen en ook daar waai
de schending van ambtsplicht, al zij het zonder opzet (dolus) gepleegd,
de maatschappelijke orde in gevaar brengt, de rechten van
bijzondere personen aantast, en door het een of ander den eerbied
voor de wet en van hen die geroepen zijn, om haar uit te voeren
verzwakt, heeft de strafwet nevens hem die met opzet handelt, ook
hem, aan wiens schuld het feit te wijten is. erder lezen wij dat
schuld is de zuivere tegenstelling van opzei; de afwezigheid van opzet
brengt het bestaan van schuld niet mêe.
Uit al hetgeen door ons uit de M. v. T. is geciteerd, zal het G.
thans duidelijk zijn wat de wet onder een culposum delictum ver
staat. Ier verduidelijking voegen wij nog bij, dat, terwijl de doleuse
misdrijven hoofdzakelijk bestaan in het opzettelijk plegen van een
feit waarop de strafwet straf bedreigt, de culpose delictum feiten daar
stellen, die uitsluitend door nalaten van hetgeen bij de wet geboden
wordt, kunnen worden gepleegd; formeel leveren zij op overtreding
van een gebod van een praeceptief rechtsvoorschrift. Heeft iemand
zich bedronken en heeft hij daardoor zich in een toestand geplaatst
waardoor hij niet in staat is datgene te doen, wat de wet hem
gebiedt, zoo zal hij aansprakelijk moeten worden gesteld voor het
nadeel door zijne nalatigheid berokkend, al heeft hij den wil niet
gehad het feit te plegen. Een enkel voorbeeld ter opheldering. A.
wordt als baanwachter bij een spoorweg aangesteld, en als zoodanig
is hij verplicht voor de veiligheid van den weg te waken; de man
neemt eenige borrels tegen de koude, wordt dronken, en wei zóó dat
hij niet in staat is zijn dienst te doen; wanneer nu de trein in casu
dérailleert en daarbij personen gedood worden, zoo zal A. moeten
worden schuldig verklaard aan doodslag door nalatigheid veroorzaakt.
Hier wordt niet gevraagd of hij al dan niet gewild heeft dat het
ongeluk plaats hebbe en hij daarvan bewust zij; de schuld van A.
ligt casu in het enkele feit dat hij te voren wist dat wanneer hij
zich dronken drinkt, hij niet meer in staat zoude zijn, zijn dienst
als baanwachter te verrichtenniettegenstaande die wetenschap,
bedrinkt hij zich evenwel; welnu, zegt de wetgever, dan moeten wij
Dl. II, 1892. 40