615
voor het militaire recht geene bijzondere beteekeuis heeft, is ook hier
in de wet meer de suppositie van een feit dan een bepaald voorschrift
te vinden.
Men kan verder beweren dat ook het voorloopig arrest van titel 1
R. L niet in aanmerking kan komen en aannemen dat de eenige
beperkende bepaling is die van art. 160 R. L., die alleen betrek
king heeft op een beklaagde die tijdens de bijeenroeping van den
krijgsraad in arrest is; deze moeten in arrest blijven omdat art.
1 65 R. L. beperkt is tot officieren. Met andere woordende krijgs
raad is niet bevoegd de minderen als zij in arrest zijn, te ontslaan;
evenmin zijn daartoe bevoegd officieren commissarissen aan wie
nergens die bevoegdheid is gegeven, terwijl de art. 55 en 56
R. L. implicite uitdrukkelijk hunne onbevoegdheid uitspreken; maar
anders is het met den bevelvoerenden officier met name ook den
garnizoenscommandant. Deze alleen zoude bevoegd zijn bij eene
verwijzing van eene zaak naar den krijgsraad te bepalen of de
beklaagde al dan niet in arrest zal worden gesteld of blijven ol
daaruit ontslagen in dien zin zouden de auditeurs-militair dan kunnen
adviseeren, wanneer omtrent de al dan niet verwijzing van een beklaagde
naar den krijgsraad gevraagd werd.
Men zoude verder kunnen redeneeren en zeggen dat art. 55 R. L.
alleen bepaalt dat telkens de noodzakelijkheid moet worden over
wogen waar het een officier geldt, waaruit niet zoude volgen dat het
ten opzichte van een mindere in rang niet mag overwogen worden
wat alleen bij art. 160 R. L aan den krijgsraad is verboden. Ook
art. 12 R. L. spreekt alleen van provisioneel d i. totdat beslist
wordt of het al dan niet een krijgsraadzaak is. Op bovenstaande
gronden dan ook alleen, is het ons thans voorgekomen dat de
rechtsregel in dubio proreo d.i. ingeval van den minsten twijfel het
billijk is de wet in het voordeel van den beklaagde te verklaren,
ook in casu moet gelden bij de interpretatie van de vraag omtrent
het preventief arrest boven bedoeld.
Wij hebben vroeger steeds het mildere beginsel voorgestaan, doch
zochten te vergeefs steun voor onze meening in de bepalingen der-
wet, die wij meenen thans, bij eene nadere studie, te hebben ge
vonden.