625
patrouilles uit. De bevolking heeft zich aldaar onzijdig gehouden,
maar dit mag slechts in de tweede plaats in aanmerking komen.
Allereerst geldt de toestand van het terrein, dat hier een ruim
overzicht toelaat.
De onzijdigheid eener Inlandsche bevolking is op zich zelf niet
voldoende om gerechtigd te zijn de voorgeschreven veiligheidsmaat
regelen na te laten. Te groot vertrouwen kan aanleiding geven tot
eenige zorgeloosheid en deze kan op hare beurt weder de bevolking
in de verleiding brengen een goeden slag te slaan. Men blij ve immer
op zijne hoede, doch vermijde stuitend wantrouwen.
Bij de eerste bocht van den weg waar deze van Z. O. richting in
ongeveer Oostelijke overgaat, wordt het terrein ter zijde van den weg
begroeid. De voortroep zendt rechts en links eene patrouille uit,
ieder sterk drie man. Deze marcheeren op eenigen afstand naast
den weg om de begroeide hellingen gade te slaan.
Men is nog wel niet op vijandelijk gebied, maar toch dicht
daarbij.
Iets ten Noorden van de brug vereenigen de patrouilles zich weder
met den voortroep die gesloten de brug overtrekt.
Een patrouille van 4 man wordt uitgezonden om de ten Noorden
van den weg gelegen huizen te doorzoeken. De commandant van
den voortroep geeft aan de hoofdmacht het teeken „halt", laat één
man als verbinding bij de brug en marcheert met de rest van den
voortroep 7 man) Zuidwaarts, beklimt de hellingen en verkent
de kampong die ten Zuiden van den weg is gelegen. Het teeken
„terrein veilig wordt door den man aan de brug overgegeven aan
de hoofdmacht, die zich daarop weder in beweging stelt. De voor
troep blijft in de kampong en volgt zooveel mogelijk met den blik de
beweging der colonne waartoe zij zich binnen langs den rand beweegt.
De 4 man uitgezonden tot verkenning van de kleine kampong ten
Noorden van den weg dicht bij de brug, blijven ten Westen van den
weg marcheeren en verzuimen niet de Westelijke hellingen te ver
kennen van den top, gelegen ten Noord-Westen van het punt waai
de weg een rechten hoek naar het Zuiden maakt. De voortroep
verlaat op het geschikte oogenblik de kampong in Zuidelijke richting
en komt weder op hare plaats in de colonne. De thans Zuidwaarts
Dl. II, 1892, 41