630
werrl ook Panglima Tibang bij een van het grootzegel des Sultans
voorzien geschrift met die hoedanigheid bekleed.
De beteekenis van dit Chaclam schijnt te zijn die van vertrouwd
dienaar en raadsman, aan den persoon des Sultans verbonden.
Sultan Mansoer Sjah had een langdurigen en bloedigen oorlog te
voeren met een uitgebreid bondgenootschap onder zijne Hoeloebalangs,
die zich hadden meester gemaakt van den jeugdigen zoon des vorigen
Sultans met name Radja Soleiman als voogd van welken prins
Mansoer Sjah het rijksbestuur voerde.
Deze oorlog duurde tot na het overlijden van Radja Soleiman (in
de II Moekims begraven), die een kind naliet, den lateren Sultan
Machmoed.
Eene verzoening beëindigde ten laatste de vijandelijkheden, waarbij
Radja Soleimans kind onder de hoede kwam van Mansoer Sjah.
Had deze strijd het toen reeds tanende Sultansgezag zeer ver
zwakt, nog slimmer werd zulks toen een zekere Habib Abdoer
Rachman (1) in Atjeh verscheen, die door sluwheid en energie zich
weldra onder de bevolking en de hoofden aanzien wist te verschaffen
ten koste alweer van het gezag des Sultans.
Zoo eischte Abdoer Rachman te gelegener tijd de overgave van het
rijksbestuur in zijne handen, nadat hij te voren zich reeds als opper
rechter opgeworpen had, ten einde zoouls hij voorgaf alles in Atjeh
naar de zuiver Islamsche instellingen te veranderen.
In dien tijd nu van hevige woelingen hield Panglima Tibang
trouw de zijde van den belaagden Sultan en moest hij als zoodanig
aan menige, voor hem levensgevaarliike hofintrige van Abdoer Rachman
het hoofd bieden.
Het was onder die omstandigheden dat hij Panglima Tibang
overtuigd werd (en hierin waren de Sultans Mansoer en Machmoed het
met hem eens), dat in den bestaanden toestand voor het vorstelijk gezag
alleen heil te vinden was in.... steun van buiten.
Yan daar Tibangs zendingen namens den Sultan tot onderhandeling
met het Nederlandsch-Indisch Gouvernement.
(1) Onze dure gast, die nu sedert 12 jaar op een tractement yan f 3000.'s maands
te Djeddah woont.