- 636 Zij zal, geen enkelen militairen lezer is het onbekend, in patrouille- en ordonnansendienst haar kracht moeten zoeken en zoodoende zulke gewichtige diensten kunnen bewijzen, dat het een urgent belang is haar daarin in de allereerste plaats te oefenen. Dit is te meer noodig, omdat mij bij de talrijke gecombineerde ma noeuvres in de omstreken van Batavia gebleken is, dat de waarneming van de bedoelde functiën veel, zoo niet alles te wenschen overlaat. Al dadelijk moet ik, om de billijkheid te betrachten, hierbij voegen, dat de scbuld van dit euvel dikwijls bij de chefs zelf te zoeken is. Men heeft ver moeten marcheeren, eer men het oefeningsterrein be reikt heeft, de troep heeft moeten rusten en zoodoende is het reeds vrij laat en zeer warm geworden, eer de dienst kan worden aangevangen. Als een gevolg daarvan missen de leiders of commandanten ik ben zelf herhaaldelijk in de gelegenheid geweest om dit op te merken dikwijls het geduld of den tijd om behoorlijke verkenningen te laten doen of zelfs de rapporten van de vooruitgeschoven patrouilles af te wachten, zij gaan de infanteriepatrouilles maar vast achterna en stuiten zoodoende hier of daar geheel onvoorbereid op den vijand. Kan men er onder die omstandigheden de cavalerie een verwijt van maken, dat zij haar dienst niet behoorlijk heeft verricht? Immers neen. Een andere maal heb ik het zien gebeuren, dat, ingevolge bevelen van den leider, bij bet begin van de oefening de twee partijen als het ware, met den neus op elkander stonden en alle gelegenheid ontbrak om der ruiterij in den kondschaps- en verkenningsdienst eenig veld van werkzaamheid te verschaffen; ook bij deze gelegen heid moest deze dus buiten haar schuld nagenoeg geheel lijdelijke toeschouwster zijn en blijven. Maar daartegenover staan gevallen, dat voor de cavalerie alle aanleiding bestond om flink haar werk te doen en aan haar doel te beantwoorden, doch dat zij de commandeerende officieren met hare berichten leelijk in den steek liet. De berichten die bij het Hoofdkwartier binnen kwamen, waren maar al te dikwijls uiterst vaag en onbegrijpelijk; als men den overbrenger zag komen aanrennen, dan dacht men dat die wel heel wat in zijn mars zou hebben, maar gewoonlijk was de waarde van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1892 | | pagina 87