100
veel verstrekkingen hebben plaats gehad, dat die verstrekking nog
geen groote proporties heeft aaugenomeri.
Het aantal rechtstreeks verstrekte of door licenties ingevoerde ge
weren bedroeg in den aanvang van 1891 al ettelijke duizenden; ik
herinner mij het juiste getal niet meer, doch weet nog wel, dat het
groot was, met 8 a 10% aan achterlaadgeweren, en de uit ons
oorlogsmagazijn verstrekte achterlaadpatronen telt men met honderd
duizendtallen.
Al deze geweren zijn verstrekt aan z. g. vertrouwbare vrienden
en bondgenooten, met de overtuiging dat men ze, des verkiezende,
weer kon ingeleverd krijgen.
Dwaze illusie
Misschien zullen wij ze nog eenmaal bloedig moeten terughalen.
Ik ga thans over tot punt 3 van Scherer's voorstellen.
„Het isoleeren van Groot-Atjeli door het te doen insluiten en afsluiten
„van de kust door landstreken, wier bestuurders volkomen met ons mee
gaande den doortocht aan vijandige benden beletten".
Groot-Atjehzegt Schereris eene ontvolkte en verwoeste streek,
ternauwernood 40000 inwoners meer tellende.
Dit getal laat ik voor Scherer's rekening; waarop het gegrond is
weet ik niet, maar zeker is het volgende
Binnen de zeer kleine ruimte van onze tegenwoordige geconcen
treerde linie, de landstreek diemet uitzondering van Merassa-het
meest van den oorlog te lijden heeft gehad, woonden in 1891 meer
dan 8000, ik meen zelfs bijna 9000 inwoners, hoofdelijk geteld en
geregistreerd.
In de eveneens kleine IV Mookims, die weinig van den oorlog leden,
en goed bevolkt zijn, wonen zeker een gelijk getal monschen, ik zou
ze zelfs wel op de helft meer durven schatten. Zou men nu denken
dat de groote Sagi's der XXII en XXVI Moekims en het overige
gedeelte der XXV Moekims te zamen maar 22000 inwoners zouden
tellen, vooral thans, nadat men daar sedert onze concentratie dus
al 8 jaren langniets meer van den oorlog te lijden heeft gehad.
Wie het gelooft en daarop berekeningen baseert, zal schromelijk
bedrogen uitkomen.