106
tegen het hoofd der federatie VI; zoo heeft Bintara Kembangan
tegenwoordig niets te zeggen in Pakan Baroe, welks hoofd indertijd,
na zijne ontvluchting uit de benting Segli, waar hij werd gevangen
genomen, zijn land beschikbaar stelde voor de partij van verzet.
Zoo heeft Tengkoe Pakeh Pedir ook in 't geheel niets te zeggen
in Rebeh en kan hij zich niet tegenover het bestuur aansprakelijk
stellen dat T. Bintara Rebeh den door zijn gebied loopenden weg
naar Atjeh zal afzetten.
Wij zouden dus met verschillende hoofden overeenkomsten moeten
sluiten, wapens, munitie en geld verstrekken en vermeerdering van
grondgebied beloven moeten.
Allen zouden gretig aannemen, maar beloften houden, dat niet.
Ieder voor zich zou zijn pad schoonvegen, hij had zijne belofte trouw
gehouden, maar zijn buurman niet; wij zouden steeds als scheids
rechter tusschen hen moeten optredenaan onze uitspraak zouden,
evenals in vroegere jaren geschiedde, slechts degenen zich houden,
die in 't gelijk waren gesteld, de anderen nietdeze zouden weer
steun zoeken bij tegenpartijen; bij slot van rekening zouden wij in
plaats van rust en orde, twist en tweespalt gezaaid hebben, en om
dan voor goed een einde aan dit alles te maken zouden wij zelf
moeten optreden en van voren af aan beginnen. Door ons scharrelen,
ons aanhalen, ons niet dwingen tot volgen van bevelen, maar ons
zoeken van bondgenooten door omkooping met geld en wapens, zouden
wij den eerbied voor ons te grabbelen hebben gegooid, men zou ons
minachten evenals tijdens het ongelukkige tijdperk na de Concen
tratie en openstelling van alle havens en weder geruimen tijd zouden
wij hebben doen verloren gaan, want voor de zooveelste maal herhaal ik
Slechts hijdie toont de macht te bezitten om zijn toil te doen
eerbiedigenzal Atjeh tot onderwerping brengen.
Ons bestuur moet daarbij enkel gegrond zijn op strenge rechtvaar
digheid en op kracht en onvoorwaardelijk moet alles vermeden worden'
wat hieraan kan doen twijfelenelke uiting van zwakheid, onder
welken vorm ook, moet onherroepelijk veroordeeld worden, dus zeker
een gedragslijn die hoogstens beproefd zou kunnen worden door een
rijken Arabier als b.v. Said Hoesin, wien men in den tijd van Atjeh s
grootste verdeeldheid den troon aanbood en wien geen ander middel