110
vertegenwoordiger van de Nederlandsche regeering gevestigd is en
van waaruit dus de bevelen gaan over het geheele land, een centrum
zou worden van handel en gelegenheid heeft zich te ontwikkelen tot
bloei en welvaart, zonder dat eenige beperking dit in den weg staat.
Ook omdat Singapore en Penang vrijhavens zijn.
Naar mijn oordeel heeft de Generaal gelijk en moet Oleh-leh een
vrijhaven blijven.
In plaats toch, zooals Scherer wil, Groot-Atjeh van de kusten
aftezonderen, moet het ter wille van de gezagsuitoefening, die van daar
uitgaat, het middelpunt worden waarom alles draait en dit kan men
niet beter bereiken dan door met alle middelen, die men in de hand
heeft, vooral den handel te bevorderen.
Het is ook in ons belang, dat de talrijke bevolking van de kust
staten nog met andere bedoelingen in Groot-Atjeh verschijnt dan met
de wapens in de hand om er onrust te stoken en tegen ons te strijden.
De Sagi-eu Moekim hoofden, die, behoudens enkele uitzonderingen,
niet, zooals in de Onderhoorigheden, groote inkomsten trekken van
de opbrengst der voor den uitvoerhandel bestemde producten, zullen
spoedig inzien, dat zij met het drijven van in-en doorvoerhandel
van allerlei uit het buitenland komende artikelen, zich, wat hunne in
komsten betreft, een welstand kunneu verschaffen, welke met te zeer
bij die van de koofdeu der Onderhoorigheden achterstaat en hun
eigen belang zal weldra medebrengen om de ongure gasten, die op
kosten der bevolking komen leven, hier en daar plunderen en hen,
bij schieten op onze posten of troepen, gevaar doen loopen van onze
bestraffende hand te gevoelen door het zich zien opleggen van zware
boeten, uit hun gebied te weren.
Ik zeide zooevenbehoudens enkele uitzonderingen trekken de
hoofden geen groote inkomsten van de opbrengst der voor den uit
voerhandel bestemde producten, want zoowel in de XXII, als in de
XXVI Moekims wordt tegenwoordig hier en daar peper verbouwd,
sommige hoofden der XXVI Moekims zijn bovendien geïnteresseerd
bij de pepertuinen op het eiland Waij en ook in de IV Moekims,
Loöng, en de Zuidelijke nederzettingen van Groot-Atjeh is de peper
cultuur een bron van bestaan.