165 „Levensverzekeringmaatschappij kan bepalen, hoeveel personen zich „bij haar zullen verzekeren, evenmin is dit voor onze Yereeniging te „bepalen, waar de toetreding tot het lidmaatschap geheel vrijwillig is". Het is wel jammer, dat voor de ontzenuwing van des Heeren K's opstel, dat van eene nauwkeurige studie getuigt en bovendien steunt op de door den Professor van Geer gemaakte berekeningen, geen deugdelijker argumenten zijn gebruikt. Dat onze Yereeniging niet normaal is, is, dunkt mij, geen beletsel om toch op goede gronden aan 't cijferen te gaan; de toestand van het Militair Weduwen- en Weezenfonds is ook allesbehalve normaal en toch zijn de middelen aangegeven, die tot herstel kunnen leiden. Dat de directie eener Levensverzekeringmaatschappij niet kan bepalen, hoeveel personen zich bij haar zullen verzekeren, wie zal dat in twijfel trekken, doch het beweren van Majoor H. dat het bestuur onzer Yereeniging dat ook niet kan, mag zoo grifweg niet worden toegestemd. Stel dat onze Yereeniging reeds jaren lang bestond, dan kon zij op 1 Januari 1888 hoogstens 988 gepensionneerde leden tellen, terwijl op 1 Januari 1892 niet meer dan 123 actieve opper-en hoofdofficieren, 425 kapiteins en 1070 luitenants, m. a. w. het geheele officiers korpslid kon zijn, en, wanneer dan, gedurende een vijftal jaren, van een betrekkelijk gering aantal personen (1618), die zeker allen met het bestaan onzer Yereeniging bekend zijn. slechts een zeker percent lid is geworden, dan mag met grond worden verondersteld, dat in de toekomst die percentsgewijze verhouding niet veel zal veranderen, en, omdat geen gepensionneerden als lid worden aangeno men, is het ook mogelijk uit het aantal actieve leden, dat der gepen sionneerde af te leiden. Volgens Majoor H. zal het wel een ieder duidelijk zijn, dat bij onze Yereeniging, gemiddeld elk lid ruim f 1000.moet storten (1), om bij overlijden van een lid f 1000.te kunnen uitkeeren. Indien het met onze Yereeniging daarheen moet, dan hoop ik dat het ieder lid ook duidelijk zal zijn, dat het, al te waar is, wanneer de Heer K. op blz. 927 zegt: „dat dit het meest ongerijmde in het reglement is". (1) Ik cursiveer.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 168