229 -
De wjjze, waarop men dit tot nu toe doet (bij het voortgezet vuur)
n.l, door de verschillende hoogten te schatten, en daaruit de gemid
delde te nemen, komt mij zeer onzuiver en haast ondoenlijk voor.
Eerstens heeft men niet altijd terreinvoorwerpen voor zich, waarte
gen men iedere springhoogte kan schatten. Meet men b. v. de schijnbare
hoogte van een laag voorwerp, dan worden de schattingen der hooge
springpunten onnauwkeurig en omgekeerd. Vooral bij het schatten
der hooge springpunten kan men zeer grove fouten maken, die van
grooten invloed zijn bij het berekenen der gemiddelde springhoogte,
ook al zijn de andere springhoogten vrij goed geschat.
Men doet beter de springhoogten te verdeelen in twee groepen, n.l.
die welke te hoog en die welke te laag zjjn. Wil men dan b v.
gedurende het grensschieten lage springpunten hebben, b. v. gemiddeld
op de halve springhoogte, dan zoekt men op eenig terrein voorwerp
een punt uit, dat schijnbaar op die hoogte is gelegen en noteert nu
de te hooge springpunten b. v. alsen de te lage als Springpunten
na den aanslag rekenen als -f-.
Daar er bij het schieten met lage springpunten toch nog spring
hoogten boven de normale zullen voorkomen, zoo kan men wel direct de
schijnbare normale springhoogten als punt van schatting aannemen.
Bij het grensschieten klimt men wel is waar soms 200 M. en meer
op, waardoor men dan telkens eene andere normale springhoogte moet
verwachten, doch hieromtrent zijn de verschillen zoo groot niet en
zeker niet te schatten. Men gaat toch uit van den (onnauwkeurigen)
stelregel, dat bij Par. Correctie de springhoogten even groot zullen
blijven.
Nu klinkt het oogenschijnlijk vreemd om springhoogten bij ver
schillende T. door elkander in rekening te brengen, en toch worden
daardoor geene groote onnauwkeurigheden begaan. Iets anders wordt
het, indien tijdens het grensschieten eene afzonderlijke wijziging der
T. wordt aangebracht. Dan mag men eerst beginnen te rekenen bij
die schoten, die met de gewijzigde T. zijn gedaan, Men stelt zich
hier alleen de vraag: branden de buizen goed of niet. Om die vraag te
beantwoorden behoeft men volstrekt niet alle schoten met dezelfde
O. H. en T. te doen.
Uit het en -j- vallen der springpunten ten opzichte van het doel