232
schieten is afgeloopen, daar men te voren geene behoorlijke gegevens
omtrent den afstand heeft.
Ook deze berekening kan vervallen door een geringe wijziging der
bestaande schootstafels, zooals ik hieronder zal aantoonen.
De thans aangegeven springhoogten zijn gebaseerd op een normalen in
terval van 50 M., als zijnde ongeveer het beste bevonden op alle afstanden.
Het behoeft echter geen betoog, dat voor de verschillende afstanden
waarop men vuurt met beide soorten vuurmonden niet steeds 50 M.
het gewenschte interval kan zijn.
Bij gestrekte banen toch zoude men meer aan een groot interval,
bij gekromde banen daarentegen, meer aan een klein interval hebben.
Dit kan men echter te velde niet zoo nauwkeurig regelen zonder
opoffering van te veel projectielen en tijd, en men mag zelfs al heel
blijde zijn, indien men de G. K. T. ongeveer met het goede interval
en op de goede springhoogte kan doen springen.
Toch kan ik mij met het aannemen van een vast interval voor alle
afstanden niet vereenigen, niet omdat ik dat voor de uitwerking on-
voordeelig acht, maar wèl omdat hierdoor eenvoudige rationeele schiet-
regels in den weg worden gestaan, zooals ik hoop aan te toonen.
Een vast interval maakt natuurlijk eene veranderlijke springhoogte
voor alle afstanden noodzakelijk, hetgeen aanleiding geeft tot lastige
en dikwijls niet behoorlijk te volbrengen schattingen.
Eene vaste springhoogte voor alle afstanden zoude niet mogelijk
zijn, daar men dan op de groote afstanden, zeer kleine en op de kleine
afstanden, zeer groote intervallen zoude krijgen. Nut zou men bo
vendien ook niet hebben van eene vaste springhoogte, daar die op
de verschillende afstanden toch schijnbaar verschilt en het schatten
dus volstrekt niets gemakkelijker maakt.
Indien men echter eene springhoogte aannam, welke men schijnbaar
even groot op alle afstanden ziet, dan zoude men een zeer groot
voordeel bij het schatten hebben.
Men zoude dan, indien men eenmaal geleerd had op eenigen afstand
de springhoogte juist te schatten (met seinkardoezen b. v.) ook op
iederen afstand zeker van zijne schatting zijn. Voorts zoude men dan
met een vast aantal ö/00 van den opzet voor iederen afstand op het
terrein eenig zichtbaar punt kunnen zoeken, dat op de schijnbare