235
bergvuurmonden op een verheven punt (de dekking bv.) zien plaatsen
om zoo doende voor een oogenblik het doel te kunnen zien. Het
kan echter gemakkelijker.
Ziet men het doel niet, dan zoekt men een punt; dat op de schijnbare
springhoogte boven de dekking is gelegen.
Met die hoogte nu voor oogen kan men gemakkelijk een punt
schattendat even hoog boven het doel ligt, als het zooeven uitgekozen
punt boven de dekking.
Zijn er geen voldoend hooge terreinvoorwerpen voor eene dergelijke
verticale meting, dan kan men den schijnbaren horizontalen afstand
tusschen een paar voorwerpen meten en dien als uitgangspunt der
schatting bezigen.
Op uiterst eenvoudige wijze kan men echter een practisch werktuigje
vervaardigen voor het schatten der springhoogte.
Daartoe snijdt men een der kanten van een zakboekje in, ter
breedte van ongeveer 3 mM. voor het bergkanon en 1.9 voor het
veldkanon en ter lengte van een paar cM.
Bij het schatten der springhoogten houdt men nu het boekje met
gestrekten arm zoodanig, dat men langs den onderkant der insnijding
den voet van het doel kan zien. Op de verschillende terreinvoorwerpen
zoekt men nu een punt uit, dat gelegen is in de denkbeeldige lijn,
die de bovenhoeken der insnijding vereenigt. De diepte der insnijding
is genomen voor armen van 0.75 M. lengte. Zij, wier armen veel
van deze maat verschillen, moeten natuurlijk de breedte der insnijding
hiernaar wijzigen, maar veel verschil kan dat niet geven.
Heeft men totaal geene geschikte terreinvoorwerpen voor het
schatten der springhoogten, dan kan men met het zooeven vermeld
geimproviseerd werktuigje steeds bij ieder schot de springhoogte
schatten.
De schattingen der springhoogte hebben ten doel om te onderzoeken
of de verhouding tusschen O. H. en T. wel goed is. Maar indien
men hieromtrent bij het getal beproefde buizen tot eenig gegeven is
gekomen, dan weet men nog volstrekt niet, welke resultaten de
volgende schoten zullen opleveren.
Men kan er hoegenaamd niet op aan, dat de volgende buizen