244
not least" de arbitraire straffen in de wet toch gehandhaafd te zien,
terwijl hij kort te voren te recht daartegen was.
Zulk eene redeneering vatten wij niet al te best, evenmin als wij
begrijpen kunnen, dat G. zegt dat wel is waar de redactie der militaire
wetboeken onvolledig en onnauwkeurig is, en verder triomfantelijk
uitroept, wat nood! hebben wij in art. 328a van het Burgerlijk Straf
wetboek ook niet een wetsartikel, dat slechter werkt dan het meest
onvolledige artikel van het C. W?Na die ontdekking van eene
even naar het heet onnauwkeurig geredigeerde bepaling in het
Burgerlijk Strafwetboek kan Gr. thans ruimer adem halen en „aarzel
ik zegt schrijverniet als mijne meening te kennen te geven, dat
men zich over art. 17 C. W. niet ongerust behoeft te maken, zoolang
het gemeene strafrecht eene soortgelijke rechtsbedeeling in het leven
roept". Zonderlinge redeneering voorwaar! Is ieder militair niet in
de eerste plaats burger van den Staat? Avant d'etre soldat, on est
citoyen. Hoe laat die schadefreüde van G. zich verklaren, telkens als
hij meent dat ook in de burgerlijke wetgeving fouten te ontdekken zijn.
Zelfs toegegeven, dat in het Burgerlijk Strafwetboek bepalingen voor
komen, die de rechtswetenschap en de practijk veroordeelen, wat bewijst
zulks nog anders als dat zoowel in het een als in het ander verbetering
wenschelijk zij
Het leerstuk der poging heeft volgens G. eene bedenkelijke zijde.
Na getracht te hebben ons duidelijk te maken wat de wet daar
omtrent bepaalt, zegt G. niet te begrijpen, waarom dusdanige inge
wikkelde indeeling is ingevoerd. Wij kunnen schrijver geruststellen
dat de leer der poging inderdaad één der moeielijkste vraagstukken
van het strafrecht is, getuige tal van boeken daarover geschreven, wat
niet wegneemt dat rechtsgeleerden van naam met elkaar in eenige
punten, zooals wij nader zullen zien, blijven verschillen. Om die
moeielijkheid uit den weg te ruimen, heeft G. een radicaal middel
gevonden; hij wenscht de geheele leer der poging weg te cijferen en
alle misdrijven, al dan niet voltooid, te brengen onder het stelsel der
verzachtende omstandigheden, waarmede men ieder op het misdrijf
bepaalde straf immers kan verminderen.
Wat is eenvoudiger, daar alles aan het goed oordeel des rechters
is overgelaten.