"V -A. IR I Vereeniging tot onderlinge assurantie van officiersrijpaarden. De jaarlij ksche algemeene vergadering, voorgeschreven bij art. 6 van het Reglement der Yereeniging, werd den 30en Januari jl. gehouden. Blijkens het door het Bestuur uitgebracht verslag, waren op 1 Januari 1893, 231 paarden in het register der Yereeniging ingeschreven en be droeg het aantal leden 208. In het afgeloopen jaar werd twmaal gecontribueerd en wel voor paarden: van den len Luitenant-Adjudant J. van Swieten, 2en der Artillerie T. G. P. A. Boom, len M. Hoolboom, en Generaal Majoor W. H. van de Pol; de contributie van elk paard bedroeg respectievelijk 1.11, f 1.13, f 1.13 en f 1.12. Voor een vijfde paard op 28 December a. p. gestorven, kon gedurende het verslagjaar niet meer gecontribueerd worden. Tot zijn leedwezen achtte het Bestuur zich in den loop van het jaar verplicht, de in art. 21 van het Reglement bedoelde tegemoetkoming voor één afgemaakt paard niet uit te keeren, en zulks omdat die uit- keering, volgens zijn oordeel, in strijd zou zijn geweest met het daar omtrent bepaalde in het bestaande Reglement. In de bij ontstentenis van een militair paardenarts of veearts door 2 leden der Vereeniging opgemaakte verklaring toch werd vermeld, dat het paard „ongeneeslijk boegkreupel was geworden, zoodat het noodzakelijk was, om het lijden van dit dier te verkorten, het af te maken". Het bestuur nu meende, dat de volgens art. 2 vereischte noodzakelijkheid tot afmakenin deze niet had. bestaan, waarom het in afwachting van de door de algemeene vergadering te nemen beslissing, omtrent de voor gestelde wijziging van voormeld artikel al dadelijk bij circulaire in No. 7 van het Indisch Militair Tijdschrift van den jaargang 1892 zijn ge voelen ter zake heeft kenbaar gemaakt. Het administratiefonds, dat op 1 Januari 1892, met inbegrip van het Dl. I, 1893. 18

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 274