301
ten einde het gezichtsveld der schildwachten aan die zijde wat te
verruimen. Onder dekking van manschappen dezer sectie worden
door koelies alle veldflesschen van den troep en de c q. voor de
koelies medegenomen gandji's aan de rivier gevuld en zoo mogelijk
nog eenig water in het bivouak verzameld.
Deze arbeid moet met spoed worden verricht, daar bij het vallen
van den nacht alles in het bivouak moet terug zijn.
Voor het logies moet in de eerste plaats rekening gehouden worden
met tactische eischen. Het meeste gevaar levert het terrein aan de
Noordzijde van het bivouak op, het terrein laat daar een minder ruim
overzicht toe. Wel is die zijde door de rivier eenigszins gedekt, maar
deze is voor een Inlandschen vijand niet zulk een groote hindernis.
Aan de Westzijde biedt de kampong Limaratoes gelegenheid tot
gedekt verzamelen. Het terrein ten Zuiden en Oosten van het
bivouak is open.
Op grond van het bovenstaande wordt derhalve bepaald, dat de
beide niet op wacht zijnde sectiën zich zullen legeren in de tweo
huizengroepen in het Noord-Oostelijk en in het Zuid-Westelijk gedeelte
der kampong. De munitie en de vivres worden opgestapeld in de
nabijheid der wacht waar ook het slachtvee eene plaats vindt. De
koelies maken, voor zoover mogelijk, gebruik van de woningen in
den Zuid-Oostelijken hoek der kampongde officieren betrekken het
huis gelegen iets ten Noorden van het midden van den Zuidelijken
kampongrand.
De hoornblazer bevindt zich steeds bij de wacht.
Voor verlichting van het bivouak worden des nachts vuren gebraud
bij de wacht en bij de koelies.
Ingeval van vijandelijken aanval komt alles onder de wapens en
worden bevelen afgewacht. De in het Zuid-Westelijk deel van het
bivouak gelegerde sectie zendt 1 Eur. en 3 Inl. fuseliers naar de
koelies, om aldaar orde en stilte te doen bewaren.
Na het nemen dezer maatregelen en het uitvaardigen der noodige
bevelen, neemt ieder zoodra mogelijk rust. De medegenomen vivres
kunnen worden genuttigdhet zoude evenwel aanbeveling verdienen
de helft daarvan te doen bewaren, opdat manschappen en koelies den
volgenden dag althans niet geheel nuchter op marsch behoeven te gaan.
Dl. I, 1893. 20