28 Wat er op dat tijdstip op de Westkust gebeurd was, staat in algemeene trekken te lezen op bladz. 660 en 661 van het Ind. Mil. Tijdschrift M°. 8, jaargang 189 E en acht ik het niet noodig, daarover meer in bijzonderheden uit te weiden. Op de Noordkust waren het voornamelijk de federaties XII en VI die verdiend hadden onze bestraffende hand te voelen. Meer en meer toch was het gebleken, dat de hoofden in 1877zie bladz. 1072, N°. 12 van den vorigen jaargang ten rechte gezegd had den dat, met afsluiting van Groot-Atjeh van de zee, de onderwerping niet kon uitblijven, als slechts Pedir zijne medewerking verleende. Met dit Pedir bedoelen de Atjehers echter niet het rechtstreeksch gebied van Tengkoe Pakeh Pedir, ook niet uitsluitend de federatie XII, maar altijd het geheele gedeelte van de Noordkust, waarin beide federaties gelegen zijn, zelfs bestempelen zij veelal alle van de Noord kust komende Atjehers met den naam van „Orang Pedir. In de federatie VI staat het geslacht Bintara Kembangan sedert eeuwen aan het hoofdin de federatie XII is het in de laatste twee eeuwen het geslacht van Tengkoe Pakeh Pedir, vroeger ook nog in de 1 7° eeuwhet geslacht van Bintara Tjoemboeh, dat ook thans nog veel macht en invloed heeft. Door de beide federaties loopen de eenige wegen, die van de Noord kust naar Kemala leiden en ook moet men beide landschappen door trekken om zich van het overige gedeelte der Noord- en van de Oostkust naar Groot-Atjeh te begeven en omgekeerd. Een en ander bood aan de hoofden van beide federaties eene schoone gelegenheid aan om zich te verrijken en was het hun grootste belang om den be- staanden toestand te bestendigen. Zij steunden daarom zoo krachtig mogelijk het verzet, dat ook nog in hun belang was, omdat zij zoo doende geen gevaar liepen een onder onze protectie staanden sultan boven zich te krijgen, dien zij niet wenschten. Ook de meeste overige voorname staatjes van de Noordkust deden alles om den bestaanden toestand te bestendigen, eigenmachtig als zij waren geworden door onze politiek van non-interventie gepaard aan onze te geringe marinemacht, om zelfs maar tegen smokkelhandel van oorlogscontrabande te waken en sommige hoofden ontzagen zich zelfs niet om, waar de mogelijkheid zich voordeed, tegenover onze ambte- M

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 31