335 wezen wordt, waarop hij richten kan, maar niet hem als zoodanig wordt aangegeven een voor dezen onbedrevene zeerbe onpaald plaatsje „het midden van den onderkant der middelste figuur". Als de man zijn vizierlijn bij het aanleggen gebracht heeft b.v. op den onderkant van een der buitenfiguren, dan zal hij zich ook verbeel den, dat hij goed is afgekomen 3°. dat, de afwijkingen van richt- en mikpunt niet onnoodig vergroot worden door hoogere vizieren dan de afstand, waardoor boven de spreiding nog de vluchthoogten in rekening komen (waar van de man in dat stadium van zijne ontwikkeling absoluut geen begrip heeft) alzoo zoovee) mogelijk op vizierschotsafstand. Hier door wordt het dan ook onvoorwaardelijk noodig het mikpunt niet op den onderkant te nemen, daar beneden het mikpunt ook ruimte moet zijn om de afwijkingen beneden het mikpunt aan te toonen. Bij onze oefeningen 2e klasse nu wordt in alles het tegenover gestelde gedaan. Het geweer wordt den man dadelijk vrij in de geheel onzekere hand gegeven, waardoor de uiteenloopendste trefpunten verkregen worden, zoodat daaruit niet de minste gevolgtrekking voor zijn geweer te maken isde man heeft geen duidelijk herkenbaar mikpunt, voor hem zoo noodig, daar hij eerst nog leeren moet zelf een mikpunt te kiezen, alleen heeft hij een vaag idee, dat het zoowat onder aan de schijf moet zijn en eindelijk wordt buiten zijn toedoen en buiten de feilen van zijn geweer, door het nemen van een niet voor den afstand passend en zelfs belangrijk hooger vizier, een groot verschil tusschen mik- en trefpunt veroorzaakt. Hoe is het nu mogelijk bij zulke oefeningen den man zijn geweer en deszelfs capaciteit te doen leeren kennen, zijn eigen schot te leeren beoor- deelen, waar de kogels zoo verspreid op die groote schijf terechtkomen, hoe eindelijk wil hij nu daardoor vertrouwen in zijn wapen, lust en ijver voor die oefening verkrijgen? De kogels worden voor zijn oog vrij toevallig afhankelijk van verschillende invloeden, die hij niet begrijpt over de schijf verspreid, maar niettegenstaande dat moet hij al een heel onhandige stumper zijn als er bij die pafferij niet zooveel kogels in die groote schijf terechtkomen, dat hij in die 8 oefeningen gezamenlijk 75 punten behaalt. En dan komt die man in de le klasse, heet hij „geoefend schutter"

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 338