401
Eigenschappen van den bundel van middelmatige schutters (daar
mede hebben we te doen) zijn in 't kort37 Aanhangsel)
1°. Het middelste trefpunt ligt nagenoeg op vizierschotsaistand van
het genomen vizier.
2°. In een strook van 100 M., 50 M. vóór en 50 M. achter het
middelste trefpunt valt de kern, 50 °/0 treffers.
3°. De geheele bundel komt op den grond ongeveer 200 M. voor en
200 M. achter het middelste trefpunt, en strekt zich over eene breedte in
Meters uit van ongeveer driemaal het aantal Hectometers van den afstand
(natuurlijk van het genomen vizier).
Hierbij komt dan nog, wat in het aanhangsel niet wordt gezegd,
en waaruit men besluiten zou dat dit op geen salvovuur op afstanden
beneden 250 M. rekent dat bij salvo's op de kleinste afstanden
de voorste helft van den bundel minder diep wordt en dat het laagste
schot van den bundel op minstens 50 M. van den vurenden troep
deD grond raakt.
(Bundelvuur: dé trefferverdeeling van den bundel I.M.T. 1892
No. 3 blz. 238).
Nemen wij nu aan dat de vurende troep het laagste vizier150 M
gebruikte (dat volstrekt nog niet zeker is, daar in het gevecht het
verplaatsen der vizierklep vooral in het laatst, als het gaat spannen,
dikwijls vergeten wordt), dan waren de te verwachten uitkomsten de
volgende
De bundel, over eene breedte van 45 M. op den grond komende,
was aldus verdeeld: tusschen 100 en 150 M (of nog minder) de helft
van de kern dus 25 °/0, tusschen 50 en 100 M (want de diehist-
bij vallende kogel komt minstens op 50 M. van de vurende afdeeling)
ook 25 °lo der schoten.
De vijand zat in zijne stelling op 50 M. afstand, en wij weren hoe
de Inlandsche vijand in zoo'n positie is opgesteld.
Werpen we nu een blik op het grondplan der troffenerdeeling
bij normale diepte van den bundel, dan zien we dat op de eeisie
strooken van 10 M. vallen resp. 0 °/0, 1/2 1 a ei,z*
Nemen we aan, dat de vurende sectiën een s'eiktevan 30 man
hadden, dan kwamen dus van de 30 kogels a 8 op de strook van
100 tot 150 M., eu 7{ a 8 op de strook van 50 tot 100 M. en we