417
bestierder werd ontboden, doch toen hij kwam ging Dipo Negoro
hem met de kris te lijf; een aanslag, waaraan de aangevallene
ternauwernood ontkwam.
Het is ongelooflijk, doch nog steeds vertoefde de resident femissaert
in onbezorgd nietsdoen te Bedojo.
Zelfs een missive van den resident van Soerakarta, Mac-Gillaviy,
die hem den 16en Juli 1825 geweid, en waarin het bericht voorkwam,
dat te dier plaatse (45 paal van Djocja) het gerucht liep, dat Dipo
Negoro zich ten oorlog toerustte, werd, zonder dat daarop achtge
slagen werd, ter zijde gelegd.
Eerst twee dagen later, toen nabij Bedójó dreigende kreten weer
klonken, haastte de resident zich te ontvluchten en naar de hoofd
plaats te snellen.
Instede van nu bedachtzaam op te treden, ontbood hij, in een
toornig schrijven, Dipo Negoro in het fort, ten einde hem ter verant
woording te roepen, omtrent handelingen, die, werden zij bevezen,
den prins des doods schuldig maakten.
Dipo Negoro antwoordde met vele groeten aan zijnen broeder, den
resident, dat hij niet kwam, wijl hij bevreesd was.
Hierop werd de Rijks voogd, Mangkoe Boemi, als afgezant naar
Dipo Negoro gezonden, doch hij keerde onverrichterzake terug, hetgeen
den resident in hooge mate vertoornde.
Nogmaals ontving Mangkoe Boemi last, Dipo Negoro op te zoeken,
ditmaal onder bedreiging van het ergste, zoo hij den prins niet
medebracht.
Uit angst bleef hij toen weg, en de anders vredelievende Rijks
voogd koos verder de partij van Dipo Negoro.
Nu werd, op last van den resident, het garnizoen onder de wapens
geroepen. Een detachement hulptroepen van Pangeran Pakoe Alam,
alsmede 25 man infanterie, 25 huzaren en 2 stuks veldgeschut werden
uitgezonden, om zich van den persoon van Dipo Negoro meester
te maken. Chevalier stelde zich aan het hoofd dezer colonne.
Pangeran Pakoe Alam keurde dien maatregel ten zeerste af. „Niets
„zal Dipo Negoro's aanhang zoo vergrooten als zulk een optreden",
verzekerde hij.
De uitgezonden troepen stuitten weldra op eene bende gewapende