420
de Rijksbestierder hen mishandeldendat dezen het land vau Djocja-
karta bedierven en zij iu het uitvaardigen van bevelen nimmer de
voogden hadden geraadpleegd.
Nadat de zaken te Soerakarta geregeld waren, begaf generaal de
Koek zich naar Djocjakarta en ontzette hij de plaats, die door 10000
rebellen bedreigd werd.
Terstond na aankomst schorste hij resident Smissaert in diens
betrekking en benoemde hij Mac Gillavry als plaatsvervanger.
Nog dienzelfden dag, 25 September, deed de opperbevelhebber Dipo
Negoro en Mangkoe Boemi eenen brief toekomen, die o. i. belangrijk
genoeg is, om medegedeeld te worden, vooral omdat, hij ten duidelijk
ste aantoont, met hoeveel bezadigdheid en welwillendheid generaal
de Koek te werk ging
Brief en vele groeten van Zijne Excellentie den Luitenant-Generaal
H. M. de Koek aan de prinsen Ario Dipo Negoro en Ario Mangkoe Boemi.
„Ik heb ulieden geschreven den 7den en ljden Augustus. Mijn eersten
brief zegt gijlieden niet ontvangen te hebben, en op mijn laatsten brief
antwoordt gijlieden, dat gij de hoofdplaats hebt verlaten, omdat.de resident
en de secretaris van Djokdjakarta, benevens de rijksbestierder, u zouden
hebben mishandeld, het Djokdjasche land bedorven werd en omdat gijlieden
als voogden van den sultan nimmer in het uitvaardigen van bevelen
geraadpleegd zijt geworden.
Ik heb in mijne vorige brieven getracht, ulieden over te halen om met
mij in onderhandeling te treden, en u verzocht, om zeiven naar Klaten
te komen, dan wel een uwer vertrouwelingen derwaarts te zendenaan
deze uitnoodiging is door ulieden niet alleen niet voldaan, maar zelfs
hebt gijlieden mij op dat gedeelte van mijnen brief niet geantwoord.
Sedert dien tijd hebben er vele gevechten plaats gehad, waarin vele
ongelukkige Javanen het leven hebben verloren en welke altoos ten onzen
voordeele zijn afgeloopen. Vele desa's en woningen worden verbrand
en verwoest, alles ten nadeele van het volk, dat gijlieden zegt te willen
beschermen.
Mijn vurigste wensch en mijn eenigst verlangen is, om alle deze onheilen
te doen ophouden, en om de rust en welvaart te herstellen.
Ik ben, nadat in de strandregentschappen en in de Kedoe uwe verblinde
aanhangers verjaagd zijn, met eene aanzienlijke macht te Djokdjakarta
aangekomen. Alvorens die macht tegen ulieden aan te voeren, wensch ik
nog eenmaal te trachten, ulieden tot vredelievende gezindheid over te halen.