483
Kolonel Cleerens liet zich echter niet met een kluitje in het riet
sturen, maakte de opmerking dat de koran den arbeid met de pen
gedurende de poeasa niet verbood, en bleef aandriugen op nakoming
der gemaakte overeenkomst.
De geniale bedrieger opperde thans een ander bezwaar; n.l. dat hij niet
wist, met welke benaming hij den generaal moest betitelen, daar Sentot,
die lager in rang stond, Zijne Excellentie ook met „grootvader had
aangesproken. Door zich des generaals kleinzoon te noemen, zoude hij
zich bijgevolg gelijkstellen met zijn gewezen opperveldmaarschalk en
zulks druischte in tegen de Javaansche adat.
De kolonel stelde hem te dien aanzien gerust door te verzekeren, dat
de Vorsten van Djocjakarta en Soerakarta den generaal eveneens
„grootvader" noemen en daar hij, Dipo Negoro, niet meer den titel
van Sultan kon behouden, hij zich evengoed van die benaming kon
bedienen.
Dipo Negoro ontroerde en vroeg, waarom de kolonel hem dan wel
„Sultan" bleef noemen.
Omdat ik U, in het bijzijn uwer volgelingen, niet wil vernederen,
antwoordde de kolonel.
Dipo Negoro bedankte voor die welwillendheid, doch een bittere
trek groefde zich op 't vermagerde, sombere gelaat.
Nimmer gelukte het den kolonel, Dipo Negoro over zaken te
spreken; op meesterlijke wijze wist hij steeds allerlei verontschuldi
gingen aan te halen.
Op den 28en Februari bekwam kolonel Cleerens het bericht van den
generaal, dat hij te Magelang was teruggekeerd en gereed was den
prins te ontvangen.
Dipo Negoro werd hiermede in kennis gesteld, en terstond wilde
hij naar het hoofdkwartier vertrekken om den opperbevelhebber zijne
opwachting te maken, doch zich voornemende nog dienzelfden dag
naar Minoreh terug te keeren.
Kolonel Cleerens raadde hem dit ten sterkste af, daar zulk een
vermoeiend heen en weer reizen tot niets zoude leiden, te minder
daar de prins met het oog op de „poeasa" niet over zaken wenschte
te spreken en het reizen voor zijn verzwakt lichaam te afmattend
was. Eerder stelde de kolonel voor, voor goed naar Magelang te