485 voorgesteld was, werd hij uitgenoodigd aan des generaals linkerzijde plaats te nemen. Het was de eerste maal na 5 jaren, dat Dipo Negoro zich in het openbaar met den titel van „Pangeran" hoorde aanspreken. Waarschijnlijk dat het niet aanwezig zijn van Inlandsche hoofden en de plechtige ontvangst, hem deze zoo overwegende omstandigheid eenigszins over het hoofd deden zieD, want hij onderhield zich uiter mate beleefd en vriendelijk met de officieren en was zelfs zeer spraak zaam. Over zaken werd niet gesprokengeneraal de Koek verzekerde ieders godsdienst te veel te eerbiedigen, dan dat hij in deze aange legenheid Dipo Negoro's verzoek niet zou inwilligen, om gedurende de poeasa niet met wereldsche aangelegenheden lastig gevallen te worden. Na een korte bijeenkomst werd de prins door den resident Yalck en een der adjudanten naar zijne woning geleid. Ten einde hem van onze goede gezindheid blijk te geven, stelde men zijne familie in vrijheid en liet men hem geheel met rust. De resident, de majoor de Stuers en vele officieren brachten hem meermalen een bezoekterwijl zijn gewezen hoofden en andere personen van rang dagelijks ten zijnent toegelaten werden. Daags na aankomst werd hem door de Regeering een prachtig rijpaard ten geschenke gegeven, en later bekwam hij nog twee zijner paarden terug, welke door de onzen waren buitgemaakt. Behalve een rijk ameublement en kleeding voor zijn gevolg, werden hem f 5000 ter hand gesteldeen gelijke som ontving hij vóór het einde der poeasa, om de feesten te kunnen bestrijden. Kortom, de prins werd met gunsten overladen. Niettegenstaande hij voor zooveel grootmoedigheid meermalen zijne erkentelijkheid betuigde, waren zijne handelingen daarmede in tegenspraak. In stilte zond hij zijn getrouwen uit, om volk te werven en liet hij zich sultan noemen. In zijne woning eischte hij dezelfde cere moniën en étiquette, als gebruikelijk aan de hoven van Djocjakarta en Soerakarta. De toegevendheid van den generaal en de mildheid der Regeering hadden bij hem een geheel verkeerde uitwerking. Evenals elke Inlander, beschouwde ook hij groote goedheid en gunstbewijzen als een uitvloeisel van vrees, en naarmate zijn aanhang vermeerderde,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 488