68 van Ogten, eerevoorzitter van de postduivenvereeniging „de Ooie vaar", gehouden in November 1882 in de vereeniging voor krijgs wetenschap, voorkomende in de door dat genootschap uitgegeven „verhandelingen 18821883 blz. 119)". 4°. De beperkte teeltkeus. „De proef met het gebruik van postduiven genomen, was op zoo „kleine schaal ingericht, dat het bij een zoo gering aantal stam- „duiven, waarvan verscheidene vrij spoedig stierven of ontsnapten, „niet anders kon of de parende nakomelingen moesten elkaar „veel te na bestaan, om eene krachtige voortteling te kunnen ver krijgen. De teeltkeus der duiven was om dezelfde reden veel te „beperkt. „Juist omdat de proef op zoo bescheiden voet werd ingericht, „behoeft men op grond van de verkregen ongunstige resultaten nog „niet te wanhopen aan het eenmaal gelukken van de invoering van „een postduivendienst. Men neme een tweede proef, doch passé „dan geen halve maatregelen toe en lette niet al te veei op de kosten, „die toch altijd betrekkelijk gering zullen zijn) als men ze vergelijkt „met het nut, dat de postduif den lande kan opleveren. „Er dient dus een groot aantal duiven van goed ras uit Europa „te worden ontboden, wat toch in elk geval noodig zal zijn, omdat „het blijkens de nota aangaande de voorloopige inrichting van den „postduivendienst op Atjeh de bedoeling is, dat te Willem 1 een „depot van die dieren bestaat, waaruit later op te richten lijnen „zullen kunnen worden voorzien. Men kan dus hier niet met eenige „koppels volstaan, doch dient er eene flinke reserve op na te houden. 5°. De veelvuldige mutatiën onder het personeel. „Hieronder wordt niet alleen het mindere personeel verstaan, maar „ook de officieren, die met de duivenpost zijn belast. Het zal wel „geen betoog behoeven, dat deze afwisseling storend op den geregel- „den gang van zaken en op de oefening en behandeling der duiven „moet inwerken. Niet altijd is, wat het mindere personeel betreft, „de geschikte persoon daarvoor te krijgen en dit is toch van het grootste

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 71