252 Dat de Nederlandsche stafofficieren in de gelegenheid zijn bij flinke manoeuvres zich voor te bereiden voor hun heusche functiëD, is erg gelukkig voor hen. Dat dit in Indië niet geschiedt, is echter niet te wijten aan de Ind. stafofficieren. Werkelijk ik geloof, dat allen er zeer mee gediend zouden zijn als de Regeering in een goed koffie- jaar altijd weder eens fondsen voor groote manoeuvres wilde toestaan. Dat deze oefening in het geheel niet bestaat voor onze kapiteins van den Staf moet ik echter bepaald tegenspreken. Allen worden op hun beurt chef v. d. Staf in eene afdeeling en kunnen zich dan de jaarlijksche kleine manoeuvres ten nutte maken, en ik verzeker het u geachte Y. doen het ook; en wat een kapitein chef of souschef van den Staf in Atjeh kan presteerenik behoef het u toch werkelijk niet te vertellensinds een dier kapiteins een Indische witte raaf schoot: bevordering bij keuze als belooning voor verdiensten. Doch ook zonder chef van den Staf in eene Afdeeling of te Atjeh te zijn, komen de officieren van den Staf meermalen in de gelegenheid, zich voortdurend meer voor hun taak te bekwamen. Waren er geen kapiteins van den Staf ingedeeld bij de expeditiën naar Edi in 1890 en naar Noord-Flores in hetzelfde jaar Mij dunkt, dat zulke leerscholen wel mogen opwegen tegen het meemaken van flinke vredesmanoeuvres. Yerder vertelt Y., dat de meeste werkelijk knappe officieren, niet naar de krijgsschool gaan, omdat zij toch spoedig en évidence komen en carrière maken, zoodat het eigenlijk over het algemeen de middel- matigen zijn, die de krijgsschool bezoeken als moyen de parveuir. Die heeren slagen, volgens Y. in hun studiën niet omdat zij werkelijk uitste ken boven de menigte, doch alleen omdat de krijgsschool nu toch eenmaal vruchten moet afwerpen. Y. wijst er verder op tot staving van zijn beweren, dat men van studie- en werklust dier heeren tot nog toe niet veel gezien, heeft, enkele uitzonderingen daargelaten. Hoor eens, mijnheer Y., ik heb volstrekt geen plan, om onzen Generalen Staf in de hoogte te gaan steken, en tot een model-staf te verklaren, verre van daar. Doch evenmin mag ik den Staf veroordee- len als slecht, en uit slechte elementen samengesteld Noch voor het een noch voor het ander heb ik redenen, daar de stafofficieren en hun werkkring mij daartoe te weinig bekend zijn.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 255