409
zucht, steeds dieper voren, en meer en meer begon de betrekking
tusschen hem en den Sultan onaangename vormen aan te nemen. Hij
ontweek niet alleen het hof, maar ook den omgang met Europeanen
zooveel mogelijk.
Hierop werd echter weinig acht geslagenhet voorkomen van den
prins was zoo onbeduidend en alledaagsch, zijn gestalte zoo klein en
weinig indrukwekkend, dat hij ongemerkt zjjns weegs ging en van hem
gezegd werd „hij doet geen kwaad". Maar, wie hem gadesloeg, moest
gezien hebben, hoe onder de dunne, samengetrokken wenkbrauwen
een paar diepliggende oogen onheilspellend vlamden, en aan dat onbe
duidend gelaat een uitdrukking van kracht en wil bijzetten.
Zelfs op zijn ouden dag, zoo verhaalt ons een geloofwaardig persoon,
die Dipo Negoro gedurende diens ballingschap ontmoette, behielden
de oogen, trots teleurstelling en tegenspoed, datzelfde vuur en de
wilskracht van voorheen.
Zeer kort was de regeering van Sultan Hamangkoe Boeatia IV.
Op den 6en December 1822 rukte de dood den 21 jarigen vorst
plotseling weg.
De Sultan zette zich dien dag nog vroolijk en schertsend aan tafel
en was voornemens na den maaltijd een bezoek af te leggen, toen hij,
na 't gebruik van zeker gerecht plotseling opzwol en dood bleef zitten.
Dit onverwacht stervendeed op Dipo Negoro eene zware verdenking
rusten. Volgens den „bitjara dalem" of geheim verhaal van het hof,
heeft hij zijn broeder vergiftigd. In elk geval heeft Dipo Negoro er
meer van geweten, daar hij, tijdens zijn overtocht als staatsgevangene
naar Batavia, verklaarde dat de Rijksbestierder, Danoe Redjo, den
Sultan de vergiftigde spijs bezorgde.
Men heeft zich de moeite bespaard deze zaak te onderzoeken,
wetende, dat geen Javaan tegen zijn vorst of hoofden zou getuigen
Veel aanstoot echter gaf Dipo Negoro's houding bij het lijk zijns
broeders. Terwijl aan het hof elkeen treurde om den dood van den
beminden vorst, terwijl rondom de Inlaudsche bevolking in luide
uitbarstingen kond gaf van hare droefheid, was des prinsen houding
geheel in tegenstelling met den algemeenen rouw.
„Goddank", riep hij „hoe zoude hij anders moeten sterven dan op
„zulk eeue wijze! Oorlog te voeren om zijn rijk terug te winnen, of