452
doode opgeschreven en heeft alleen de betrekkelijke voldoening dat
haai leven door een samenloop van omstandigheden nog eene korte
spanne tijds gerekt wordr.
Vernietiging is toch het einde en het eenige wat haar in dien
ondergang kan troosten, is dat zij zich door haar leven en streven
zeker dat lot niet heeft waardig gemaakt.
Na al wat over de reorganisatie is gezegd, kan hier veilig over
deze quaestie het stilzwijgen bewaard worden, men heeft geen schuld
aan de zaak, er is niets meer aan te veranderen, dus soedah en op
echt Indische wijze verder berust.
Het is dan ook geenszins mijn plan in herhalingen te vervallen en
over zaken te handelen, die anderen vóór mij reeds beter besproken
hebben, doch alleen wil ik wijzen op eene eigenaardigheid die tot
dusverre blijkbaar nog niemands aandacht heeft getrokken
Ik doel hier op de omstandigheid, dat terwijl volgens de nieuwe
organisatie de adjudanten, behoorende tot den gewestelijken en den
plaatselijken staf, kapitein kunnen zijn, deze zelfde bepaling te vergeefs
gezocht wordt voor de adjudanten van den Generaal-Majoor, Chef van
het Wapen der Infanterie en van den Kolonel, Commandant der
Infanterie te Magelang.
Reeds in den Militairen Spectator van 1889 sprak de kapitein van
den Generalen staf J. F. Breijer in een opstel„De Indische brigade
en de Indische oorlogsbegrooting voor 1890" zijne afkeuring over
de omstandigheid, dat de adjudant van den nieuwen wapenchef slechts
luitenant kon zijn, in de volgende bewoordingen uit
„De formatie van de IIe afdeeling (Hoofdbureau der Infanterie)
komt ons te bekrompen voor. De omvangrijkheid en vertrouwelijke
aard van den arbeid, door den adjudant van den chef der infanterie
'e verrichten, maken het bepaald wenschelijk, dat voor die betrekking
een kapitein, instede van een luitenant aangewezen worde".
Men had dan ook algemeen gedacht, dat hier sprake was van een
verzuim, dat bij eene volgende reorganisatie zou worden hersteld,
m aar ziet zich nu in deze verwachting bedrogen.
Terwijl de kolonels-en overstes afdeelings- en gewestelijke militaire
commandanten volgens Staatsblad 1891 allen een luitenant of kapitein
tot adjudant kunnen hebben, ja zelfs de majoor van het slechts twee