463
Nog steeds moest de kogel, tengevolge van de tromplading een kleiner
kaliber hebben dan de ziel. Men dacht aanvankelijk dat de ronde
kogel door de buskruitgassen zou uitzetten en zoodoende de trekken
volgen. Dit gebeurde echter niet, men zon nu op andere middelen,
om den kogel een voorgeschreven weg in den loop te doen volgen.
Eenige voorbeelden
1°. Het ovaalgeweer van Berner.
De ziel van dit geweer had een zeer eigenaardigen vorm. Hij liet
een ovaal zich verplaatsen in eene evenwijdige richting en liet het
tevens draaien. De kogel was nu verplicht volgens dat beloop te
draaien.
2°. Het stelsel Whitworth
Dit stelsel berustte op eenzelfde denkbeeld, doch hij liet een zes
hoek draaien.
S°. De gordelkogel en loop van Wild.
De loop had twee diepe trékken, de kogel had een uitstekenden
band, die door die trekken moest glijden.
4°. Een systeem dat ingevoerd is geweest bij de Oostenrijksche
grensjagers.
De kogel was omgeven door een sponsje, in den loop werd na de lading
water gegoten, het sponsje zette uit en de trekken werden gevuld.
5°. In Zwitserland had men een kogel omgeven door een vetpleis-
ter, zijnde een lap met vet, dit alles werd met kracht in den loop
gedreven en moest bij het schieten de trekken volgen.
De kapitein Delvigne 1826 bedacht een ander middel. Hij maakte
achter in den loop een kamer van iets minder middellijn dan het
kaliber van den loop. Door nu een paar krachtige slagen te geven
met den laadstok op den kogel zet deze van achteren uit en moest
hij de trekken volgen.
Thouvenin maakte in 1844 een ander systeem. Achter in de
kamer maakte hij een doorn, waarover de kogel werd gedreven.
Deze loopen zijn ingevoerd geweest en heetten kernbussen, o. a. bij
de Nederlandsche Jagers M 184649. Tamissier verbeterde dit
systeem door groeven op den kogel aan te brengen. Deze systemen
hadden echter het groote nadeel dat de kogel misvormd werd, hetgeen
nadeelig werkte op de trefkans.