KORT GESCHIEDKUNDIG OVERZICHT DER DRAAGBARE
VUURWAPENS EN DE TEGENWOORDIGE BEWA
PENING VAN EUROPA.
(Vervolg van blz. 464).
De bewapening van het Nederlandsche leger had van af 1815,
navolgend verloop:
In 1815 hadden wij vuursteengeweren, het voornaamste hieronder was
het z.g. M/77 corrigé vervaardigd te Luik, welke geweren glad waren,
doch zeer goed schoten. In 1841 werden de percussiegeweren ingevoerd.
In 1848 werden alle geweren gekeurd, de goede werden getrokken
en kregen den naam van geweer No. 1, de gladde dien van geweer No. 2.
In 1860 kregen de Jagers kernbussen met vetpleisterkogel.
In 1854 kreeg de tirailleurcompagnie een getrokken geweer stelsel
Minié met percussieslot, kaliber 16.7 mM.
In I860 werd het leger bewapend met getrokken percussiegeweren,
waaronder getransformeerde vuursteengeweren waren, kaliber 17.5 mM.
De Marine was gewapend met de z.g. marinebus kaliber 16.7 mM.
Van 1866 —1869 werden de beste geweren vervormd tot achter
laders stelsel Snider en na 1870 werd het Beaumontgeweer ingevoerd.
Daar 't niet het doel dezer voordracht is, om in de kleinste bijzon
derheden de geschiedenis der ontwikkeling van de handvuurwapenen
na te gaan, doch om slechts het verloop in een kort overzicht duideljjk
te maken, om zoodoende tot de tegenwoordige bewapening van Europa
te geraken, zoo moet ik beginnen met aan te halen dat er reeds in
de 14e eeuw wapens gevonden werden, die wel zeer primitief waren,
doch die van achteren geladen werden. Veel later trachtte de Overste
Pauli (Napoleon I) gesteund door kundige geweermakers te Parijs, het
geweervraagstuk in dien geest te doen voortgaan. Deze pogingen
mislukten echter geheel. De geweermaker Dreyse, die bij Pauli
gewerkt had, had zijne oogen den kost gegeven en in Duitschland