550
heeft Mij dunkt, de ambitie van den schutter wordt meer opgewekt,
wanneer hij telkens ziet, vorderingen te maken. Nu moet, hij te lang
wachten voordat hij het resultaat «iet en ontstaat, vooral bij den
Inlandschen soldaat, eene zekere onverschilligheid. Ik heb meer dan
eens opgemerkt, dat een schutter der le klasse met spanning tegemoet
ziet, waar zijn schot kan gevallen zijn, terwijl bij velen der 2e klasse
hiervan niets was waar re nemen.
Aan te bevelen zoude het zijn, dat bij het snelvuur (oefening 6)
de treffers in rekening werden gebracht.
Wanneer er niet tegen gewaakt wordt, schieten velen er nu maar
op los, wetende, dat het er toch niets toe doet voor den overgang,
of hij goed dan wel slecht schiet.
Wenschelijk komt het mij voor, een goed gemarkeerd mikpunt
(witte roos) op den onderkant van de middelste figuur te plakken.
Oefeningen der 1' klasse.
Over het algemeen zijn de voorwaarden van overgang te gemak
kelijk, zelfs de overgangsproef is niet moeielijk.
Bij laatstgenoemde behoeft de schutter immers slechts gemiddeld
7 schoten te brengen in een kring van 6 dM. middellijn en 3 schoten
in een kring van 8 dM. Doet hij bij toeval een of meer gelukkige
schoten, dan is het nog veel eenvoudiger om aan de voorwaarde
te voldoen.
Vergelijkt men de overgangsproef met de 10e oefening der le klasse
in Nederland, zoo valt het verschil terstond in het oog. Hier toch
mag de schutter op 150 M. geen enkelen treffer hebben buiten kring 5,
overeenkomende met de afmetingen van onze cirkelschijf, dus geen
enltel misschotafgescheiden nog van het in evenredigheid veel grooter
aantal te behalen punten.
Vroegere jaren moest ook op 250 passen 150 M. de schutter
binnen een kring van slechts 5 dM. van de 5 schoten 3 treffers
(van de 10 zes) hebben om tot de oefening op 300 passen over te
gaan en kon hij daarbij dus niet rekenen op gelukkige treffers, waar
door het mogelijk zoude zijn, om zooals tegenwoordig het geval is,
slechte schoten te herstellen
Wel is waar wordt de schutter tot de le oefening van de le klasse