107
(lp het rekest werd voorloopig door de Regeering geen beschikking
genomen, doch meende deze intusschen, dat nu de tijd gekomen was
om op vreedzame wijze een geognostisch onderzoek in te stellen,
Zij moest weten of er werkelijk tiu op Flores aanwezig is en op
welke wijze en onder welke omstandigheden dit metaal op het eiland
kon worden gewonnen.
Zoo werd bij Gouvernementsbesluit van den 20™ September 1889
N°. 18, het onderzoek naar het voorkomen van tinertshoudende
gronden bevolen en de leiding van dit onderzoek bij besluit van den
Directeur van O. E. en N. dd. 12 October 1889 N°. 10446 opge
dragen aan den ingenieur der le klasse bij het mijnwezen C. J. van
Schelle; terwijl bij missive van den Gouverneur-Generaal aan deu
Resident van Timor werd medegedeeld, dat bij het ondervinden van
tegenstand niet tot gewelddadigheden mocht worden overgegaan en
zelfs bij eenige ernstige ontmoeting moest worden teruggetrokken.
Het verslag van het onderzoek vinden wij vermeld in een extra
bijvoegsel van de Javasche Courant van 4 Februari 1890 en behelst
in hoofdzaak het volgende:
Den 15en November vertrok de mijningenieur C. J. van Schelle, met
8 met het booronderzoek naar tinerts bekende werklieden van Banka,
van Batavia en kwam den 30™ daaropvolgende te Timor Koepang aan.
Den 3en December vertrokken de expeditieleden (waarbij zich in
tusschen had aangesloten de civiele gezaghebber Kleian van Timor
Koepang) voorzien van de noodige gereedschappen, levensmiddelen
en geschenkgoederen per Gouvernementsstoomer Zwaluw naar So-
lor om tolken en gidsen aan te werven.
Den 4en December werd de reis verder voortgezet naar Endeh,
waar door tusschenkomst van den posthouder Brugman weder een
zestal koelies en eenige Endehneezen werden aangenomen, die de
expeditie als gidsen en tolken zouden vergezellen en bekend heetten
te zijn met het binnenland van Flores.
Den 10en December debarkeerde de geheele expeditie, 40 man
sterk, te Soei aan de Zuidkust van Mangeraai en werden van hier
uit verkenningen naar het binnenland gedaan.
Van de twee wegen, die openstonden om het binnenland te berei
ken, n. 1. één in de nabijheid van de Aiméreh en de tweede aan de