EEN KORT WOORD, ALS ANTWOORD OP HET STEK
DE OPLEIDING TOT SCHUTTER IN HET NEDER-
LANDSCH-INDISCHE LEGER.
Reeds maanden geleden was mij bekend, dat de heer von Winning
bet plan had onze schietopleiding aan een nader onderzoek te
onderwerpen. Over de strekking was mij reeds menig woord toege
waaid, zoodat ik, het bewuste artikel geannonceerd ziende, glimlachte,
zooals men glimlacht bij het zien van een ouden bekende. Men
had mij goed ingelicht; gedurende zijn gang door de handen van den
redacteur en de rollen van de drukpers was hij weinig veranderd.
Ik las van „veel studie en nadenken" en gevoelde mede, het kind
was met smart en wee gebaard en vier lange jaren onder het hart
gedragen, ik zette dan ook een gezicht, zooals men behoort te doen
als een oude bekende u zijne treurige lotgevallen vertelt.
Het is nu bepaald jammer, dat de heer von Winning niet wat
meer heeft doorgedacht en daardoor tot het besef is gekomen, dat de
vergelijking „mit der lieben Heimath des Herrn von Winning," wat
de schietopleiding betreft, geheel mank gaat. Reeds vroeger mocht
ik hierop wijzen. Het op te lossen probleem luidt: In den korten
tijd, een jaar niet te boven gaande, een schutter te vormen, die in
den grooten hoop kan medeschieten, en dit probleem heeft de heer
von Winning geheel onopgelost gelaten. Hij brak het bestaande af,
zonder er iets beters voor in de plaats te gevenvoorwaar een nuttig
werk. En op welke gronden baseert hij de geheele redeneering, op
de schietuitkomsten eener Amboneesche compagnie, bestaande uit
beri-beri lijders en pas afgerichte recruten. Dit is een feit, dat
bij velen onbekend zal zijn; ik diende echter zelf bij de derde
compagnie van het 2e Bataljon Infanterie, dus ik kan die compagnie
beoordeelen.
Daarbij wat een betoogtrant! Eerst wordt beweerd, dat bij ons