Verder eischt het projectiel, om bij de noodige lengte en metaal
belasting zijne stabiliteit tot op groote afstanden te bewaren, een
buitengewoon grooten spoed.
Deze is echter ook weer aan grenzen gebonden, omdat bij een te
grooten spoed, het uitpompen onmogelijk wordt, doordat de pompstok
niet heen of weer kan bewogen worden.
Al deze bezwaren doen zich vook wanneer bet kaliber onder 7 mM.
komt, zoodat dit als minimum moet beschouwd worden.
Dit zegt ïïebler in zijn werk over „das kleinste kaliber" 1891,
doch Nederland neemt proeven met geweren van een kaliber van
6.5 mM. Alhoewel dit geweer tot de geheimen behoort, zoo kan ik
toch mededeelen dat het, wat ballistische eigenschappen aangaat, niets
te wenschen overlaat.
Wat den spoed betreft, heeft Hebler een geweer vervaardigd met
een spoed van 12 cM., hierbij behoort een patroon van 4.8 gr. lading
(Rothweil pulver), aanvankelijke snelheid 600 M. De kogel had
tot op de grootste afstanden geen afwijking en een rotatie van
5000 keeren per secunde tegen die van het Nederlandsch Infanterie-
geweer van 600.
Als vergelijking kunne dienen, dat een tol die met groote snelheid
ronddraait meer stabiel blijft dan een die minder snelheid heeft.
Hoe meer draaiingen een kogel per secunde heeft, hoe minder hij
van zijn aangewezen baan zal afwijken.
De compoundkogel. Als voordeelen van den compoundkogel met
stalen mantel geeft Hebler het volgende op.
1°. Een stalen mantel is vier- of vijfmaal sterker dan een koperen,
hoe de stalen mantel zich tot dien van nikkel verhoudt, heb ik niet
kunnen vinden.
2°. Een projectiel met stalen mantel wordt bij het treffen van
een voorwerp veel minder misvormd, dan een met een koperen mantel
het indringingsvermogen is grooter.
3°. Een stalen mantel ondergaat geene verandering door vetting,
terwijl de oxydatie van koper den mantel bederft.
4°. Verwondingen bij een stalen mantel zijn veel minder gevaarlijk,
aangezien de mantel zich nooit (zelden) van de kern losscheurt.
Bij proeven te Waalsdorp is dit echter gebleken onjuist te zijn,