Deze eischen zijn:
1°. Kaliber van 7.5 mM,
2°. Kogel met vernikkeld stalen mantel, gewicht 13 a 13.2 gram.
3°. Spoed 24 cM. en 4 trekken.
4°. Lange patronen zonder rand met twee brandgaatjes (bijv. Lorenz
patr.) en 31/i cM3 kruitruimte (Hebler patroon M. 1890).
5°. Rookzwak gekorreld kruit.
6°. Geheel gevulde huls.
7°. Repeteergeweer met grendelsluiting en pakjeslading, gewicht
3.8 a 4 KG.
8°. Magazijn voor 8 patronen.
9°. Geen zoogenaamde „Gradzug", of rechte grendelsluiting, maar
een draaiende grendel.
10°. Een mantel om den loop.
11°. Geen magazijnsversperder, dus enkel pakjeslading, geen afzon
derlijke patronen mede te voeren.
12°. Geen uitstekende knop op het geweer, bezwaarlijk bij het dragen.
Zoo spreekt Hebler, doch uit de nieuwe bewapening van Europa
zal men zien, dat deze eischen wel gedeeltelijk doch nergens volkomen
zijn aangenomen. Als kleinste kaliber geeft Hebler op 7.5 mM.,
het geweer dat wellicht voor Nederland bestemd is heeft een kaliber
van 6.5 mM. en voldoet wat ballistische eigenschappen aangaat zeer
goed, terwijl dit kaliber in Italië is aangenomen.
III6 Hoofdstuk. Rookzwak kruit.
Er is reeds het een en ander in verschillende brochures geschreven over
het rookzwakke kruit, de meest beknopte en tevens voldoende gegevens
vindt men in de voordracht van den heer Lobry de Bruin gehouden
in een der vergaderingen van de Marinevereeniging. Voor zoover mij
de gegevens ontbraken, heb ik ze uit deze voordracht geput.
Het zwarte kruit voldeed niet in de klein kaliber geweren (beneden
10 mM.) doordat het te snel verbrandde onder te hooge spanningen,
daarbij liet het te veel kruitslijm door te veel onverbrande stoffen
achter, die den loop spoedig onbruikbaar maakten. Toen men nu
naar andere stoffen als voortdrijvingsmiddel zocht, kwam men tot
soorten, die langzamer verbrandden, ongeveer driemaal meer gasvor-