183
Antwoord.
Twee gevallen zijn dan denkbaar.
a. Het is den burgerlijken rechter gebleken, dat een militair in
zulk eene zaak betrokken is
b. Het is aan eene militaire autoriteit gebleken, dat een militair
in zulk eene zaak betrokken is.
a. Is zulks aan eene civiele autoriteit gebleken, dan verzoekt die
autoriteit overgave van dien militair aan den commandeerenden officier
van diens garnizoen, die daartoe overgaat op grond van artikel 2 R.L.
(elk militair op bevel van eene daartoe bevoegde macht opgeroepen,
of in verzekering genomen is verplicht te gehoorzamen) in verband
met de Algemeene Orders N°. 12 van 1874 en 90 van 1888.
b. Artikel 5 R.L. bepaalt uitdrukkelijk dat ieder meerdere
gehouden is, om het arrest aan zijnen mindere op te leggen, als deze
mindere zich vermoedelijk aan eenige misdaad heeft schuldig gemaakt,
terwijl artikel 7 R.L. bepaalt, dat de meerdere, die het arrest heeft
geordonneerd, daarvan rapport zal moeten doen aan den korpscom
mandant, c.q. onder overlegging eener klacht.
Uit de artikelen 8 t/m 14 R. L. blijkt verder duidelijk, dat de
korpscommandant in ieder geval de zaak zal onderzoeken, om te
weteu te komeo:
1°. of er werkelijk een misdrijf is gepleegd;
2°. of de verdachte militair daaraan schuldig is en
3°. of daarbij een burger betrokken is.
Blijkt nu uit het onderzoek, dat het feit in quaestie geen misdrijf
daarstelt, doch b. v. slechts eene overtreding tegen de krijgstucht,
dan wel dat de verdachte niet schuldig is, of wel dat geen burger
in de zaak betrokken is, dan behoeft de zaak natuurlijk niet in han
den van den burgerrechter gesteld te worden.
Dit echter kan alleen blijken uit het houden van een voorloopig
onderzoek, zooals voorgeschreven is bij de zoo even genoemde wets
artikelen.
Blijkt evenwel uit dat korpsonderzoek, dat de militair in quaestie
zich heeft schuldig gemaakt aan een commun delict in gemeenschap
met burgers gepleegd, zoo behoort dat onderzoek door den militairen
commandant te worden toegezonden aan den betrokken ambtenaar