185 de schuld van den verdachte bestaat, of dat de zaak tot de compe tentie van den militairen- en niet van den burgerrechter behoort, dan zal hij, door dienaangaande den betrokken militairen commandant voor te lichten, daardoor de preventieve hechtenis van den verdachte kunnen helpen verkorten of eene onnoodige overgave van hem aan het civiel bestuur kunnen helpen vermijden en zoodoende zal dus juist het doel bereikt worden door de bestaande bepalingen, hierboven besproken, beoogd. Vierde vraag. Wie provoceert de toestemming van den Generaal, afdeelingscommandant, tot opzending van een militair als getuige in eene civiele rechtszaak, de civiele rechter of de militaire commandant Antwoord. Het bepaalde bij de Algemeene Order N°. 12 van 187 4, gewijzigd bij Algemeene Order N°. 90 van 1888 wijst er op, dat de civiele autoriteiten zich met een dergelijk verzoek direct tot den geweste lijken commandant hebben te wenden. Zooals mij echter is ge bleken, wordt in de practijk hiervan dikwijls afgeweken en worden oproepingen van militaire getuigen dikwijls aan den plaatselijken militairen commandant gericht. Het is dan gebruikelijk, dat een plaatselijke militaire commandant, ten einde vertraging te voorkomen, eigenmachtig aan die oproeping gevolg geeft en dan voorts terstond hiervan mededeeling doet aan den afdeelingscommandant, met verzoek om nadere goedkeuring op deze zijne handeling, waartegen uit den aard der zaak de afdeelings commandant geen bezwaar maakt. Hieruit volgt echter, dat de plaatselijke militaire commandant geenszins verplicht is aan die oproepingen, hem door civiele auto riteiten toegezonden, gevolg te geven; hij kan zelfs die oproepingen eenvoudig terugzenden en zich beroepende op de boven aangehaalde algemeene orders, verzoeken, dat zij direct gericht worden aan den afdeelingscommandant, met verzoek aan die autoriteit, om de noo- dige toestemming te verleenen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 196