BESCHOUWINGEN OYER HET GRANAATYUUR. Hoe groot ook het aantal systemen moge zijn, die bij het grens- schieten met granaten worden gevolgd, toch kunnen zij gevoegelijk in twee hoofdgroepen worden onderscheiden. Bij de eerste groep tracht men, door eenige malen tusschen een plus- en een minschot te halveeren, eene opzethoogte te vinden, die trefkans geeft op het doel. Men beschouwt daarna deze opzethoogte als de juiste, opent er het vuur mede en past verder de voorge schreven correctieregels toe. Bij de tweede groep daarentegen onderzocht men, welke opzet hoogte der nauwe grens, (eveneens door voortgezet halveeren ver kregen) zich het best leent om daarmede het eigenlijke vuur te openen. Dit onderzoek geschiedt in dier voege, dat men de nauwe grensschoten herhaalt, en daarna een der beide opzethoogten, of wel haar gemiddelde voor het verdere vuur kiest. Wij zullen in het navolgende onderzoeken, welke van de twee systemen de voorkeur verdient en tevens nagaan, hoe het grens- sehieten daarbij behoort te worden geregeld. Yerder zullen wij trachten eenige eenvoudige regels voor het verdere vuur op te sporen, waardoor het gebruik van tabellen, schalen, enz. met al den aankleve van dien geheel vermeden wordt. In overeenstemming met het thans nog in Indië gevolgde reglement zullen wij de grootste en de kleinste opzethoogte der nauwe grens respectievelijk g en k noemen. Zij nu verondersteld, dat de nauwe grens geschoten is, en men alzoo met k een minschot en met g een plusschot heeft verkregen, dan dringt zich onmiddellijk de vraag op, hoe groot de kans is, dat een dezer opzethoogten de juiste zal wezenm. a. w. dat bij het vuren met een dier opzethoogten de kans voor een plus- of minschot ten opzichte van het gewilde trefpunt gelijk zal zijn aan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 225