232
plaats nemen en wijders een vóór ons geboren geslacht onder het
heir der gepensionneerden tellen.
Toen wij in militairen dienst traden, kregen wij nog den hanenpas
te leeren, welke per compagnie uitgevoerd, den grond dreunen en
daveren deed en vonden wij eene lading in 12 tempo's volstrekt
geen langzame voorbereiding, om den vijand onze tanden te gaan
laten zien.
Maar ook leerden wij toen voor onzen luitenant, als hij b.v. des
Zaterdags den eersten voet op de chambrée zette en een doordriu-
gend „in orde" ons allen als in onbeweeglijke poppen electriseerde,
trillen en 'vreezen, naar gelang hij onze slaapplaats naderde.
Beschouwden wij onzen kapitein als een wezen op deze aarde van
„hoogere orde", onze bataljonscommandant was in onze vreeze en
vereering God nabij.
Wij leerden in die dagen, om in eene eerbiedige militaire houding
te staan, de oogen 15 passen vóór ons op den grond vestigen, en
telden als goed militair in onzen geest, bij het taxeeren van den
afstand, die 15 passen en konden toen kwalijk begrijpen, dat het
ooit zóó los zou worden, dat men, zonder oneerbiedig te worden nu
maar de oogballen kan laten op en neer gaan.
Wij friemelden met de pinktoppen van rechter- en linkerhand, of
we den naad van de broek beet hadden of niet, en velen legden zich
luchthartiger neer bij een vlek in hun gemoed dan bij een vlek in
hun beste pak, waartegen zelfs ossengal niets scheen te vermogen.
Verbieden wij uit dit laatste de gansch onverdiende gevolgtrek
king te maken, dat wij alsdan een vlek in ons gemoed niet zwaar
genoeg opnamen en ons moreel dus wel wat laag moet geweest zijn,
alléén poseerden wij deze vlekken-parabel, om te doen uitkomen,
hoeveel zindehjker toen een soldaat op zijn plunje was dan thans.
Konden wij ook toen wel eens uit den band springen en aan
luchthartigheid bot vieren, in bescheiden mate als er korporaals-
strepen te zien waren, wij deden het om den dood niet, als de sectie
commandant in onze nabijheid was.
En, om de woorden te bezigen van den Heer van Vaslaan op
het avondpartijtje van den Heer Pieter Stastok „kom daar nu
reis om".