269
En dit geldt ook voor elkeen, die op grond van de verkenning tot
het defensief besluit.
Immers wat is dan het geval De aauvoerder, die zich met ziju
troep te zwak gevoelt om den tegenstander aan te grijpen, gaat hem
nu afwachten in een geheel onvoorbereide stelling. Hij doet dus
afstand van al de voordeelen verbonden aan het offensief zonder de
voordeelen, die aan het defensief in een voorbereide stelling verbonden
zijn, daarvoor in de plaats te krijgen.
Het resultaat kan niet twijfelachtig zijn; het succes zal hier de
verdediging niet bekronen, tenzij de gekozen stelling van nature zeer
sterk is, of dat het alleen te doen was om tijd te winnen.
In alle andere gevallen doet de bevelhebber beter met eenvoudig
te kiezen tusscbeu aanval en terugtocht.
De bevoegdheid om het gevecht te ontwijken en den terugtocht
aan te nemen wordt door ons gevechtsvoorschrift zeer terecht aan
den troepenaanvoerder toegekend.
De op regel 13 en 14 van de eerste paragraaf voorkomende woorden
„en bijaldien hij tot het gevecht besluit", laten hieromtrent geen
twijfel over.
Werkelijk is de troepenaanvoerder zelf in den regel de eenige per
soon, die beslissen kan of een gevecht al dan niet mag worden aangegaan.
Ik zeg „in den regel", want er kunnen zeer goed gevallen voor
komen, dat men een gevecht leveren moet, al is men te voren overtuigd
de nederlaag te zullen lijden. Aanleiding tot zulk een gevecht kan
b.v. gevonden worden in de opdracht.
Verkeerd kan die regel werken, als de aanvoerder een man is met
een zwak karakter, als hij geen genoegzaam vertrouwen in eigen
bekwaamheden bezit, als hij zich niet in staat gevoelt om een ge
vecht behoorlijk te leiden, enz.
Ook kan die regel zeer nadeelig werken voor een leger, dat ge
woon is geraakt aan de gedachte om zich alleen te bepalen tot het
verdedigen van een bepaald plekje gronds!
Voor ons leger met zijn gemarkeerd offensieven geest tegen den
Inlandschen vijand en zijn geschiktheid voor den aanvallenden oorlog
tegen een buitenlandschen vijand, die het op Java mocht komen
opzoeken, is van deze bepaling geen kwaad te vreezen.