293 zoon van Ango-Molo, en als zoodanig een onzer grootste tegenstanders. Den dag van het bovenvermelde feit was het voor de Alfoeren een ware feestdag. Na den kop behoorlijk van alle bloeddeelen gereinigd en de hersens uitgehaald te hebben, welke werkzaamheden aan bepaalde personen werden opgedragen, die zich daarvoor eigenaar dig optooiden met roode hoofddoeken en loshangende haren, ving; het roosterproces aan, waarbij allen om het vuur gingen zitten en den geheelen nacht wakende doorbrachten onder het zingen van z-er weemoedige treurliederen (Dit roosteren houdt gewoonlijk 5 dagen aan, totdat de kop geheel is uitgedroogd, waarop hij met olie inge smeerd en aan de haren aan eene stelling vastgebonden wordt om er de zon goed op te doen inwerken). Intusschen hadden zich de hoofden der kampongs TeniLopidjo, Keli en Bolongadie met Eko-feto en Wolo-wioe geen gemeene zaak wilden maken ons hunne onderwerping aangeboden en werden hun ten teeken onzer bescherming witte vlaggen uitgereikt. Van deze hoofden vernamen wij, dat Ango-Molo, het hoofd van verzet, alle omliggende kampongs had gesommeerd om zich bij hem aan te sluitendat de vijand vast besloten had ons den toegang tot het binnenland tot het uiterste te beletten, waartoe die groote versterking op de Sè-Kèngè was opgeworpen en dat meer dan 1000 weerbare mannen te Eko-feto en Wolo-wioe gereed stonden om op het eerste sein Ango-Molo bij te staan. Met de aanwezige macht van 200 man, waarvan reeds 80 man over de beide bivouaks Wai-mokeh en Wawa waren verdeeld, was er in de gegeven omstandigheden niets aan te vangen, en zoo besloot de kapitein van Baarda in overleg met den Resident van Timor, om nogmaals eene versterkiug van 50 man infanterie en één officier aan te vragen, benevens een stuk berggeschut. Dit laatste was bepaald noodig, omdat zooals boven is gezegd, de medegenomen Coehoorn- mortieren, niet aan de verwachting beantwoordden en de geduchte versterking op de Sè-Kèngè, zonder voorafgaande beschieting, niet was te bemachtigen. Van Do uit rechtstreeks tegen de versterking te ageeren, was niet doenlijk, hiervoor was de afstand te groot; het terrein te moeilijk; noodwendig moest er nog halverwegen Do en de Sè-Kèngè eene vierde

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 304