19
Zoo regelt het de vervanging van gevallen chefs en bepaalt het
de plaats van het vaandel in het midden der strijdende troepen en
op het beslissénde oogenbiik in de voorste linie dier troepen.
Behalve deze plichten in het gevecht bevat het reglement nog voor
schriften voor de gevechtsexercitiën van de compagnie, het bataljon
en meerdere bataljons, en regels voor het infanterievuur in het gevecht.
Hierin komt niet veel bijzonders voor; bij de regels voor de vuren
wordt ook over de muuitieaanvulling gesproken, bij de gevechts-
exeicitiën wordt evenals in Duitschland en Frankrijk in het bataljon
gewerkt met compagnieën, in de brigade met bataljons.
De laatste alinea van de gevechtsexercitiën voor het bataljon is
echter gewichtig, want daarin wordt gezegd dat: „alle beschikbare
krachten moeten worden aangewend om den vijand te verslaan, en
dat daarom met schande wordt overladen hij, die in het beslissende
oogenbiik de reserven niet gebruikt, doch deze benut om een even-
tueelen terugtocht te dekken of om latere tegenaanvallen te doen.
e. De Zwitsersche gevechtsvoorschriften.
Deze zijn te vinden in het 7e hoofdstuk van het exercitiereglement
van 1890.
Daarbij wordt in de algemeene grondregels de nadruk gelegd op
het vuurgevecht, de verspreide orde, het offensief en de vastbera
denheid van de aanvoerders.
Verder geeft het reglement zakelijke aanwijzingen omtrent de bevel
voering en de standplaatsen der aanvoerders en spreekt het zich stellig
uit over sommige tactische zaken.
Zoo bepaalt het een maximum gevechtsfront en wijst het op het
noodzakelijke van eene opstelling in de diepte.
Zoo zegt het, dat de reserven het best opgesteld worden buiten
waarts achter den offensieven of meest bedreigden vleugel, „daar
opstellingen achter het midden en over het front verdeeld aanleiding
geven tot onnoodige verliezen en maar al te dikwijls besluiteloosheid
verraden".
Zoo zegt het, dat „alleen de reserven" zoo lang mogelijk gesloten
blijven en dat binnen het werkzaam infanterievuur opstelling op één
gelid noodzakelijk is.