309 volkomen dezelfde wijze geschieden als vroeger is aangegeven, en halen dit voorbeeld enkel aan, om te doen uitkomen, hoe verkeerd het zoude zijn in zoodanig geval te corrigeeren op de wijze, als door onze reglementen is voorgeschreven. In verre de meeste gevallen zal men veel nauwkeuriger te werk gaan, door de resultaten van ver schillende opzethoogten te beschouwen als te zijn verkregen met hun gemiddelde, dan door de uitkomsten van nabijgelegen opzethoogten te verwerpen, gelijk bijna algemeen gebruikelijk is. Vooraf evenwel de correctiën te berekenen voor alle mogelijke gevallen, die zich bij het vuren kunnen voordoen, zou ondoenlijk en tevens nutteloos zijn. De berekeningen zouden te langwijlig worden om haar als uitvoerbaar te beschouwen en het reglement zoude een omvang verkrijgen, van dien aard, dat elke practische toepassing daarvan zou zijn buitengesloten. Hieruit volgt, dat het onmogelijk is, een schietvoorschrift samen te stellen, dat in alle opzichten deug delijk kan heetennimmer zal men er in slagen volkomen rekening te houden met de uitkomsten, welke met nabijgelegen opzethoogten zijn gevonden. Tevens blijkt, dat het niet alleen doelloos, maar ook zeer ondoel matig is, de correctiën nauwkeurig te berekenen. Welk systeem men ook volge, die berekeningen zullen in het algemeen toch foutief zijn en allerminst de juiste waarde der correctie doen leeren kennen. Zij kunnen hoogstens strekken om het gemiddeld trefpunt in de nabij heid van het doel te brengen en te houden, en het is eene fictie zich daarvan meer voor te stellen. Al die becijferingen, tot in honderdste deelen van LS50 nauwkeurig, leiden slechts tot tijdverlies, zonder dat dit nadeel ook maar door het minste practische resultaat wordt opgewogen. Daaruit volgt, dat een goed correctiesysteem niet alleen eenvoudig behoort te zijn, wat de formuleering der regels betreft, zoodat deze gemakkelijk in het hoofd zijn te prenten, maar ook dat hierbij alle berekeningen moeten worden vermeden. Waar wij dus in het navolgende een correctiesysteem ontwikkelen, geven wij a priori volmondig toe, dat dit geenszins volmaakt in overeen stemming is met de voorschriften der kansrekening. Dit kan en mag trouwens het doel niet zijn en men dient zich tevreden te stellen, als men over eene benaderingsmethode beschikt, die overigens aan de gestelde

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 320