317 waarschijnlijkheidsfactoren het gemiddeld trefpunt 0.62 LS50 vóór het doel. Hierdoor is ook de correctie bekend, welke in zoodanig geval behoort te worden aangebracht. Op deze wijze doorgaande vindt men voor alle gevallen, die zich kunnen voordoen, het navolgend resultaat: Daar de nauwe grens bij toepassing van dit grondbeginsel gelijk LS50 behoort te zijn, kan hierbij de correctie in ieder voorkomend geval gelijk aan de helft daarvan worden gesteld De regel blijft dan nog voldoende nauwkeurig, de gemiddelde fout bedraagt nauwe lijks 0.09 LS50. Thans moeten wij ons onledig houden met eene andere vraag, namelijk hoe gehandeld dient te worden, nadat men bij het voort gezette vuur eenige schoten gedaan heeft en daarna correctie heeft aangebracht. De meeste, ja nagenoeg alle schietvoorschriften, schenken aan deze vraag weinig aandacht en passen voor een nieuw gevonden opzet- hoogte wederom dezelfde of nagenoeg dezelfde correctieregels toe. Toch is dit minder juist, gelijk bij eenig nadenken van zelf kan blijken. Heeft men bijvoorbeeld een groep van 20 schoten gedaan en is de verhouding daarin tusschen het aantal plus-en minschoten van dien aard geweest, dat correctie aangebracht is moeten worden, dan is het duidelijk en het kan trouwens ook met behulp van de formule Wx worden bewezen, dat de nieuwe opzethoogte minstens evenveel kans heeft juist te wezen, als eene andere, waarmede men 10 -f- en 10 verkregen heeft. "Vallen nu met de nieuwe opzet hoogte de drie eerste schoten in dezelfde richting, dan bestaat er even weinig reden om te corrigeeren, als wanneer men in een groep Aantal schoten der groep 3 6 9 12 15 18 20 Aantal schoten vóór of achter 0 1 2 3 4 5 C Aan te brengen correctie uitgedrukt in 0,62 0,50 0,45 0,42 0,40 0,39 0,35 LS50

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 328