321 Ten slotte nog een woord over de leemten van de hier ontwikkelde theorie. In de eerste plaats is als vaststaande aangenomen, dat de opzet- hoogten k en g steeds het doel in de spreiding van hare schoten omvatten. De mogeljjkheid bestaat dat dit niet het geval zal wezen, doch Von Wuich heeft voldoende aangetoond, dat bedoelde aanname bij een gering verschil tusschen k en g bijna zekerheid heeft over eenkomstig de waarheid te zijn. Mocht dit in enkele zeldzame ge vallen niet zoo zijn, dan zal dit ongetwijfeld de vuuruitwerking zeer benadeelen; doch er is geen voorschrift, dat niet aan hetzelfde ge brek lijdt. Men behoeft trouwens niet te veronderstellen, dat men bij toepassing van goede regels steeds bij ieder vuur goede uitkomsten zal verkrijgen. Eene tweede onbewezen, ja zelfs onjuiste aanname hebben wij opgemaakt, door te veronderstellen, dat vóór den aanvang van het voortgezette vuur alle opzethoogten a priori even waarschijnlijk waren. De onjuistheid dezer veronderstelling blijkt onmiddellijk uit het volgende voorbeeld. Heeft men door meting, schatting of op welke audere wijze ook gevonden, dat de afstand van het doel tot den vuurmond 1500 M. bedraagt, dan is het duidelijk, dat de opzethoogte voor dien afstand meer kans heeft juist te zijn, dan die voor 1400 M., deze weer meer dan die voor 1300 M. enz. De kans a priori, dat k of g de juiste opzethoogte zal wezen, is dus niet gelijk dx, zooals wij hebben aangenomen, maar in werkelijkheid eene zeer samenge stelde functie van de eigenschappen van den vuurmondden invloed van atmosferische verschillen op de drachtvan de nauwkeurigheid, waarmede de meting of schatting heeft plaats gehad en tal van andere factoren meer. Deze functie kennen wij niet; het is zeer onwaarschijnlijk, om niet te zeggen onmogelijk, dat zij ooit zal worden gevonden, en al mocht het ook gelukken, dan zal dit hoofdzakelijk van theoretisch, maar van weinig practisch belang zijn. Zoolang men niet hare waarde voor ieder bijzonder geval kent, heeft men in de practijk aan die wetenschap niets, en brengt zij ons geen stap verder. Men is daarom tot benaderende voorstellingen verplicht; men behoort alleen zorg te dragen, dat zij niet te veel van de waarheid Dl. II, 1893. 21

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 332