343
haao wordt begrensd door het stuiten van de linkergeleidernok tegen
nok 13 van den grendelopsluiter.
Op het laatste oogenblik van de achterwaartsche beweging wordt
de patroonhuls uitgeworpen, doordat de uitwerper stoot tegen den
neus 14 van den grendelopsluiter. De bovenste patroon in den
patroonhouder is zoover naar boven gedrukt, dat zij een weinig in de
ligplaats onder het bereik van den afsluiter ligt. Brengt men nu
den grendel naar voren, dan wordt de patroon in den loop gescho
ven, de neus van den haan blijft met zijn rechten kant achter de
nok van den trekker, draait men nu den knop van den geleider naar
rechts, dan gaat hij nog iets naar voren, de patroon komt op hare
plaats, de haak van den patroontrekker komt in de inkerving
van de patroon, de geleidernokken komen in hare ligplaatsen,
de slagveer wordt geheel gespannen, en de tand. van den haan
komt vrij van de rust en vóór de gelijkvormige insnijding in den
geleider. Drukt men nu tegen den trekker, dan komt eerst weder
de verhooging a1 tegen het staartstuk (Druckpunkt), waarbij de trek-
kernok reeds iets naar beneden- gaat; een geringe druk is voldoende
om de slagveer te ontspannen.
Ligt bij den pal de vleugel naar links, dan is het afgevlakte gedeelte
boven en kan de haan zich ongehinderd vooruitbewegen. Wordt
daarentegen de vleugel (slechts bij gespannen grendel mogelijk om
te draaien) naar rechts gebracht, zoo komt de pal in de zekerheids-
rust 22 van den geleider en kan de haan niet vooruit. Wordt de
vleugel weder naar rechts gebracht, dan kan worden afgetrokken.
TREFKANS EN VLUCHTHOOGTEN (VERHEFFINGEN).
-
Op de afstanden van M.
50
100
150
200
250
300
350
400
450
500
600
700
800
900
1000
Hoogtespreiding; in cM.
6
11
17
25
34
46
57
70
85
102
140
170
206
249
298.
Breedte
4
10
15
20
26
30
37
42
48
53
64
88
112
136
160
<a> g Standvizier
0.1
0.2
0 2
0.2
0
0.3
Kleine klep
0.2
0.4
0.5
0.6
0.5
0.3
0
0.5
•g Jj j Yizier 500
0.4
0.8
1.1
1.4
1.5
1.5
1.4
1.1
0.6
0
0.8
O Vizier 600
0.6
1.1
1.6
2
2.3
2.5
2.5
2.4
2.1
1.6
0