354 B. Hefbooms werking en spiermechanisme. De beenderen zijn de hefboomsarmen, de spiercontracties vormen de kracht. Het gunstigste voor de krachtsontwikkeling is, dat de richting van de kracht lood recht staat op den hefboomsarm (van daar o. a. dat een hoek van 90° tusschen schouderblad en opperarm, tusschen bekken en dijbeen, het meest gewenscht is). De grootte der kracht wordt gemeten door den afstand van het aangrijpingspunt tot het steunpunt. Wanneer de richting der kracht een scherpen hoek vormt met den hefboomsarm, dan wordt de kracht kleiner; en evenzoo wanneer de hoek stomp wordt. De schouder kan dus wel degelijk te schuin zijn, wanneer althans de richting van den opperarm geen correctie aanbrengt. Maar in die mate schuine schouders zijn zeldzaam. Toch herinner ik mij in Nederland een officierspaard (Hongaar) waarbij èn de hoek tusschen schouder en opperarm èn die tusschen bekken en dijbeen kleiner was dan 90°. Dit paard, hetwelk bij oppervlakkige beschouwing veel beloofde, viel wat ruimte van beweging betreft ten zeerste tegen. Vrij veel komt het voor, dat een ietwat steile schouder door een meer naar het horizontale neigenden opperarm wordt verbeterd. Daar de beenderen niet alle even beweeglijk zijn, is er een be weeglijk en een vast punt voor iedere spier, welke echter, omdat de spieren onder invloed van den wil staan, kunnen afwisselen. Een spier b. v. die van den opperarm naar het hoofd loopt kan beurtelings dienen om het hoofd te bewegen (wanneer de gezamenljjke werking van andere spieren den opperarm vastzet) en den opperarm, wanneer het hoofd wordt gefixeerd. De kracht van een spier is recht evenredig met het aantal harer spiervezelen, dus met haar diktede ruimte der beweging is recht evenredig met de lengte. Dikke spieren geven dus kracht, lange spieren snelheid. Aan de ledematen vooral loopen de spieren meestal evenwijdig met de hefboomsarmen of vormen daarmede althans zeer kleine hoeken. Dit is dus een ongunstig moment voor de krachtsuiting, maar alleen voor het begin der spiercontractie, want naar gelang de buiging in de gewrichten vordert, wordt de voorwaarde voor krachtsontwik- keling gunstiger en zoo zal op het laatste oogenblik bij het einde

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 365