388 gnie moest teruggeven en nimmer meer een voet in het bi vouak moest zetten, als hij ons niet van dienst wilde zijn. Hierdoor voor het oogenblik in het nauw gebracht, beloofde Podjo ons den volgenden dag op onzen voorgenomen tocht naar het binnenland te vergezellen; doch men kon uit alles merken, dat zulks met tegenzin geschiedde en werkelijk het was den man niet kwalijk te nemen, want zijne positie was op dat oogenblik tegenover de andere hoofden alles behalve benijdenswaardig. Alhoewel in de gegeven omstandigheden de toestand geenszins gunstig en het te voorzien was, dat Podjo niet zou terugkomen, werd toch den 24en Juli tot eene tinverkenning besloten, waartoe eene colonne van 75 man werd samengesteld onder den kapitein Philips en de luitenants Schmidhamer en Smit Sibinga. De chef van den staf maakte de verkenning mede, evenzoo de heer van Schelle om aanwijzingen te doen omtrent het te doorloopen terrein. Het was hier voor het eerst dat de heer van Schelle in zijne hoedanigheid van mijningenieur optrad, om uitvoering te geven aan den hem van regeeringswege opgedragen last, nadat de Resident tengevolge der mislukte onderhandelingen zijn taak als voleindigd had beschouwd. Na het diepe ravijn van de Mokoe-fokka te zijn doorgetrokken en ruim twee paal in N. O. richting langs bijna onbegaanbare aan weerskanten met hooge alang alang begroeide voetpaden te hebben doorgemarcheerd, (de kampongs moesten zooveel mogelijk vermeden worden), werd zonder ontmoeting met den vijand een bergtop beklommen, van waar men een vrij uitzicht had op het omliggende terrein. Wij bevonden ons toen op den rand van den krater eens uitgebranden vulkaans, welke krateropening bij eene middellijn van 100 Meter een diepte heeft van 25 M. Een honderdtal passen verder ontwaarden wij een tweeden krater, grooter en dieper dan de eerste. Beide kraters hadden den vorm van een kolossalen trechter met zacht oploo- pende wanden. Bodem en wanden van genoemde kraters waren begroeid en bespeurden wij bij den eersten regelmatig aangelegde katjangtüinen. De heer van Schelle deed intusschen zijne waarnemingen en gaf als uitslag hiervan te kennen, dat er geene mogelijkheid bestond in deze streek tin te vinden, vermits het omliggende terrein te vulkanisch

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 399