Pir^S-)x 0 78 M- °-38 M-
415
11.6 M., due smaller dan het front van het doel. Treffers in de
flanken der achterste sectie kunnen dus niet voorkomen, zonder
lvorens de voorste schijf geraakt te hebben, aannemende dat de
schutters met het midden van het front loodrecht op het midden van
het front van het doel staan.
In tabel 3 van het aanhangsel van het schietvoorschrift vinden
we voor de vluchthoogte op 500 M. in de baan van 550 M. 1.56 M;
deze zal dus op 525 M. zijn 0.78 M. De diepte van de
colonne is 13 M. en de vluchthoogte op 525 J— 13 538 M. is
De hoogte van de achterste sectie boven den grond is 1.1 M.;
doch de vizierlijn is, daar in knielende houding gevuurd wordt,
13
X 0.8 (aanslaghoogte van knielende schutters) 0.02 M. gedaald
beneden de plaats, waar deze afdeeliug staat; haar hoogte boven
deze lijn is dus 1.1 0.02 1.12 M.
Om nu de hoogte van de schijf te bepalen moet men de vluchthoogte
vinden op 525 M. van de baan, welke op 538 M. eene verheffing
heeft van 1.12 M.
Boven vonden we in de baan van 550 M. voor de vluchthoogten
op die afstanden respectievelijk 0.78 en 0.38 M. Op 538 M. is dus het
verschil in vluchthoogten van beide banen:
1.12 0.38 M. 0.74 M.; op 525 M. zal het verschil dus zijn:
x 0.74 M. 0.72 (zie I. M. T. 1892 N». 9 pag. 804 noot) en
de hoogte van de schijf derhalve: 0.78 -|- 0.72 1.5 M.
Om dus bovengenoemd doel voortestellen, plaatst men 3 groeps-
schijven van 1.6 M. op een rij en trekt op 0.1 M. van den bovenkant
een streep, boven welke de treffers niet meetellen.
Een open sectiecolonne in liggende houding wordt op 400 M.
beschoten door een sectie infanterie in knielende houding.
Het front van de achterste sectie bevindt zich 440 M. van de
schutters en is 0.5 M. hoog (I. M. T. 1892 N°. 3, pag. 254). De
vizierlijn is, daar in knielende houding gevuurd wordt, 40 x 0.8
0.08 M. gedaald beneden de plaats, waar zich deze afdeeling be
vindt, dus is de hoogte daarvan boven die lijn 0.58 M.
525