IETS OVER DE ARTIKELEN 99 EN 100 VAN HET CRIMINEEL WETBOEK YOOR HET KRIJGSVOLK TE LANDE. Het bovenstaande artikel van het Reglement van Krijgstucht is de basis van het militaire gebouw. Zonder behoorlijke discipline geen goed leger, zonder lijdelijke gehoorzaamheid aan de bevelen van den meerdere, wie deze ook zijn moge, geen groote daden voor den vijand, geen doodsverachting in het grootste gevaar, geen verheven moed bij gebrek, ziekte en ellende. Vooral omdat de soldaat niet altijd over het nut van sommige oorlogshandelingen kan oordeelen en dus dikwijls de gevolgtrekking maakt dat hij noodeloos wordt opgeofferd. Is dit alles waar voor een Europeesch leger waar de soldaat zijne haardstede verdedigt, hetzij in eigen land, hetzij door den vijand over de grenzen terug te drijven en hem te vervolgen, zooveel te meer is dit zoo voor een leger als het onze, dat samengesteld is uit verschillende nationaliteiten, die niet het minste persoonlijke belang bij den oorlog hebben en bij wie dus persoonlijke moed, plicht besef en lijdelijke gehoorzaamheid op den voorgrond dienen te staan. De artikelen 99 en 100 van het C. W. voor het krijgsvolk te lande kunnen dan ook niet alleen als zeer belangrijk beschouwd worden, maar de kennis van de behoorlijke toepassing van de straffen, in deze artikelen vermeld, moet geacht worden voor ieder officier een bepaald vereischte te zijn. Te betreuren is het daarom dat men steeds hoort klagen over De ondergeschiktheid is de ziel van den militairen dienst*, derhalve is elk militair, van wat rang en staat hij zij, gehouden zijnen meerderen in dienstjaren allen eer bied en gehoorzaamheid te bewijzen. Art. 1 R. v. K. Dl. II, 1893. 3

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1893 | | pagina 44